Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. opstokend:
  2. opstoken:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opstokend from Dutch to French

opstokend:

opstokend adj

  1. opstokend (ophitsend)

Translation Matrix for opstokend:

NounRelated TranslationsOther Translations
excitant doping; pep; pepmiddel
ModifierRelated TranslationsOther Translations
excitant ophitsend; opstokend droge; geil; heet; hitsig; opgewonden; opwindend; pikant; seksueel opgewonden; sexy; zinnenprikkelend

opstoken:

opstoken verb (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)

  1. opstoken (agiteren; in beroering brengen; oppoken)
    agiter; attiser; remuer; mettre en émoi; pousser; bouger
    • agiter verb (agite, agites, agitons, agitez, )
    • attiser verb (attise, attises, attisons, attisez, )
    • remuer verb (remue, remues, remuons, remuez, )
    • pousser verb (pousse, pousses, poussons, poussez, )
    • bouger verb (bouge, bouges, bougeons, bougez, )
  2. opstoken (oppoken; aanstoken)
    exciter à; attiser; activer
    • exciter à verb
    • attiser verb (attise, attises, attisons, attisez, )
    • activer verb (active, actives, activons, activez, )
  3. opstoken (aanblazen; stoken; poken; )
    aviver; énerver; agacer; semer la discorde; attiser; inciter à; tisonner; encourager; exciter; activer; ranimer; ameuter; exciter à
    • aviver verb (avive, avives, avivons, avivez, )
    • énerver verb (énerve, énerves, énervons, énervez, )
    • agacer verb (agace, agaces, agaçons, agacez, )
    • attiser verb (attise, attises, attisons, attisez, )
    • inciter à verb
    • tisonner verb (tisonne, tisonnes, tisonnons, tisonnez, )
    • encourager verb (encourage, encourages, encourageons, encouragez, )
    • exciter verb (excite, excites, excitons, excitez, )
    • activer verb (active, actives, activons, activez, )
    • ranimer verb (ranime, ranimes, ranimons, ranimez, )
    • ameuter verb (ameute, ameutes, ameutons, ameutez, )
    • exciter à verb
  4. opstoken (opruien; aanzetten; opfokken; )
    inciter; allumer; énerver; ameuter; exciter; semer la discorde
    • inciter verb (incite, incites, incitons, incitez, )
    • allumer verb (allume, allumes, allumons, allumez, )
    • énerver verb (énerve, énerves, énervons, énervez, )
    • ameuter verb (ameute, ameutes, ameutons, ameutez, )
    • exciter verb (excite, excites, excitons, excitez, )

Conjugations for opstoken:

o.t.t.
  1. stook op
  2. stookt op
  3. stookt op
  4. stoken op
  5. stoken op
  6. stoken op
o.v.t.
  1. stookte op
  2. stookte op
  3. stookte op
  4. stookten op
  5. stookten op
  6. stookten op
v.t.t.
  1. heb opgestookt
  2. hebt opgestookt
  3. heeft opgestookt
  4. hebben opgestookt
  5. hebben opgestookt
  6. hebben opgestookt
v.v.t.
  1. had opgestookt
  2. had opgestookt
  3. had opgestookt
  4. hadden opgestookt
  5. hadden opgestookt
  6. hadden opgestookt
o.t.t.t.
  1. zal opstoken
  2. zult opstoken
  3. zal opstoken
  4. zullen opstoken
  5. zullen opstoken
  6. zullen opstoken
o.v.t.t.
  1. zou opstoken
  2. zou opstoken
  3. zou opstoken
  4. zouden opstoken
  5. zouden opstoken
  6. zouden opstoken
en verder
  1. ben opgestookt
  2. bent opgestookt
  3. is opgestookt
  4. zijn opgestookt
  5. zijn opgestookt
  6. zijn opgestookt
diversen
  1. stook op!
  2. stookt op!
  3. opgestookt
  4. opstokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opstoken [znw.] nomen

  1. opstoken (ophitsen; opstokerij; aanstoken)
    la provocation; le tisonnement; l'excitation; l'attisement

Translation Matrix for opstoken:

NounRelated TranslationsOther Translations
attisement aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij
excitation aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij aanmoediging; aansporen; aansporing; agitatie; beroering; geilheid; gewoel; hitsigheid; instigeren; lust; ongedurigheid; onrust; onrustigheid; opgewondenheid; oproer; opruiing; opstand; opstootje; opwekken; opwekking; rel; steun; stimulans; volksoproer; vuistgevecht; zin
exciter aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
inciter aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
provocation aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij aanleiding; aanstichting; gevolg; opruiing; provocatie; provoceren; reden; teweegbrengen; teweegbrenging; uitdaging; uitlokken; uitlokking; veroorzaking; verwekking; voortbrenging
tisonnement aanstoken; ophitsen; opstoken; opstokerij gepor
VerbRelated TranslationsOther Translations
activer aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvangen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; accelereren; activeren; animeren; beginnen; bemoedigen; bespoedigen; bezielen; doen opvlammen; iemand motiveren; initiëren; instigeren; introduceren; kennis laten maken; motiveren; op gang brengen; opjutten; oppeppen; oppoken; opporren; opwekken; porren; prikkelen; provoceren; starten; stimuleren; toemoedigen; van start gaan; verhaasten; versnellen; voorstellen
agacer aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken ergeren; irriteren; jennen; koeioneren; kwellen; lastigvallen; narren; op de zenuwen werken; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; teisteren; tergen; treiteren; uitdagen; vervelen; zieken
agiter agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken aan de zwerf zijn; afranselen; beroeren; beven; heen en weer bewegen; heen en weer zwaaien; iemand toetakelen; omroeren; op en neer bewegen; roeren; rondzwerven; schudden; slingeren; trillen; wriggelen; wrikken; zwaaien; zwenken; zwerven
allumer aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aandoen; aanmaken; aansteken; aanstrijken; aanzetten; doen branden; doen ontvlammen; in de fik steken; inschakelen; licht aansteken; ontbranden; ontsteken; ontvlammen; opwekken; opwinden; prikkelen; starten; stimuleren; vuur maken; vuur vatten; vuurmaken
ameuter aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opruien; opstoken; poken; stoken opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren
attiser aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken; poken; stoken aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; bezielen; doen opvlammen; iemand motiveren; iets aanstoken; instigeren; omroeren; opjutten; oppoken; opporren; oprakelen; porren; prikkelen; provoceren; roeren; stimuleren; ter sprake brengen; toejuichen; toemoedigen; wakker schudden
aviver aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken aanmoedigen; aanvuren; aanwakkeren; activeren; bemoedigen; iets aanstoken; motiveren; opleven; oppoken; opporren; opwekken; reanimeren; stimuleren; toemoedigen; tot leven wekken; verlevendigen
bouger agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken beroeren; bewegen; in beweging brengen; loshangen; loszitten; manoeuvreren; marcheren; omroeren; roeren; verroeren; zich bewegen; zich verplaatsen
encourager aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; aanzetten tot; aanzwiepen; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; instigeren; moed inspreken; motiveren; opdrijven; prikkelen; provoceren; stimuleren; toemoedigen; voortdrijven; voortjagen; wegjagen
exciter aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opruien; opstoken; poken; stoken aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; bezielen; iets aanstoken; instigeren; motiveren; opjutten; oppoken; opporren; opvrijen; opwekken; opwinden; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; toejuichen; toemoedigen
exciter à aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken aanmoedigen; aanvuren; bemoedigen; iets aanstoken; stimuleren; toemoedigen
inciter aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aandrijven; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; aanzwiepen; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; instigeren; motiveren; opdrijven; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opwekken; opwinden; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; toemoedigen; voortdrijven; voortjagen; wakker schudden; wegjagen
inciter à aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken aandoen; aanjagen; aanleiding geven tot; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanzetten; aanzetten tot; animeren; iets aanstoken; instigeren; motiveren; ontlokken; ophitsen; opjutten; porren; provoceren; stimuleren; teweegbrengen; uitdagen; uitlokken; veroorzaken
mettre en émoi agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken omroeren; roeren
pousser agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken aandrijven; aandringen; aanduwen; aanhouden; aansporen; aanstoten; aanzwiepen; afschrikken; bang maken; dringen; duwen; gedijen; gisten; groeien; groot worden; kiemen; omhoog schieten; omroeren; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; op iets aandringen; opdrijven; opdringen; opduwen; openstoten; opgroeien; opkrikken; opschieten; opschroeven; opschuiven; opwekken; plaats maken; prikkelen; roeren; schuiven; stimuleren; tieren; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; veel doen stijgen; verderhelpen; verplaatsen; verschrikken; verzetten; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; voortkomen uit; voortschuiven; vooruitbrengen; vooruitduwen; vooruithelpen; wassen; wegjagen
ranimer aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken aanblazen; aanmoedigen; aanvuren; aanwakkeren; activeren; bekomen; bemoedigen; bezielen; doen opvlammen; iemand motiveren; opleven; oppoken; opporren; oprakelen; opwekken; prikkelen; reanimeren; stimuleren; ter sprake brengen; toejuichen; toemoedigen; tot leven wekken; verfrissen; verkwikken; verlevendigen; zich hervinden
remuer agiteren; in beroering brengen; oppoken; opstoken beroeren; bewegen; in beweging brengen; mixen; omroeren; ontroeren; op en neer bewegen; raken; roeren; rondroeren; spartelen; treffen; verroeren
semer la discorde aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opruien; opstoken; poken; stoken
tisonner aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken aanblazen; aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanwakkeren; bemoedigen; doen opvlammen; opjutten; oppoken; opporren; porren; stimuleren; toemoedigen
énerver aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opruien; opstoken; poken; stoken ergeren; irriteren; nerveus maken; op de zenuwen werken; vervelen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
activer inschakelen

Wiktionary Translations for opstoken:

opstoken
Cross Translation:
FromToVia
opstoken → mettre de l'huile sur le feu; jeter de l'huile sur le feu add fuel to the fire — worsen a conflict
opstoken → faire de l'agitation stir up — to cause (trouble etc)