Summary


Dutch

Detailed Translations for overtrek from Dutch to French

overtrek:

overtrek [de ~ (m)] nomen

  1. de overtrek
    la couverture; l'housse

Translation Matrix for overtrek:

NounRelated TranslationsOther Translations
couverture overtrek afdekkap; beddedeken; beddensprei; bedekking; boekomslag; dak; dakbedekking; dakdekken; dek; dekblad; deken; dekken; dekking; dekkleed; dekmantel; façade; kaft; kap; koepel; masker; omslag; overdekking; overkapping; schijn; schutblad; sprei; voorkomen
housse overtrek hoeslaken

Related Words for "overtrek":


Wiktionary Translations for overtrek:

overtrek
noun
  1. Perte de portance (aéronautique)

overtrekken:

overtrekken verb (overtrek, overtrekt, overtrok, overtrokken, overtrokken)

  1. overtrekken (bedekken; bekleden)
    couvrir; recouvrir; tapisser; remplir; exercer; revêtir; se couvrir; occuper; décalquer
    • couvrir verb (couvre, couvres, couvrons, couvrez, )
    • recouvrir verb (recouvre, recouvres, recouvrons, recouvrez, )
    • tapisser verb (tapisse, tapisses, tapissons, tapissez, )
    • remplir verb (remplis, remplit, remplissons, remplissez, )
    • exercer verb (exerce, exerces, exerçons, exercez, )
    • revêtir verb (revêts, revêt, revêtons, revêtez, )
    • se couvrir verb
    • occuper verb (occupe, occupes, occupons, occupez, )
    • décalquer verb (décalque, décalques, décalquons, décalquez, )
  2. overtrekken (met pen overtekenen)
    tracer; retracer; repasser; copier; calquer
    • tracer verb (trace, traces, traçons, tracez, )
    • retracer verb
    • repasser verb (repasse, repasses, repassons, repassez, )
    • copier verb (copie, copies, copions, copiez, )
    • calquer verb (calque, calques, calquons, calquez, )
  3. overtrekken (van bekleding voorzien; bekleden; stofferen)
    revêtir; tapisser; recouvrir; couvrir; garnir; décorer
    • revêtir verb (revêts, revêt, revêtons, revêtez, )
    • tapisser verb (tapisse, tapisses, tapissons, tapissez, )
    • recouvrir verb (recouvre, recouvres, recouvrons, recouvrez, )
    • couvrir verb (couvre, couvres, couvrons, couvrez, )
    • garnir verb (garnis, garnit, garnissons, garnissez, )
    • décorer verb (décore, décores, décorons, décorez, )

Conjugations for overtrekken:

o.t.t.
  1. overtrek
  2. overtrekt
  3. overtrekt
  4. overtrekken
  5. overtrekken
  6. overtrekken
o.v.t.
  1. overtrok
  2. overtrok
  3. overtrok
  4. overtrokken
  5. overtrokken
  6. overtrokken
v.t.t.
  1. heb overtrokken
  2. hebt overtrokken
  3. heeft overtrokken
  4. hebben overtrokken
  5. hebben overtrokken
  6. hebben overtrokken
v.v.t.
  1. had overtrokken
  2. had overtrokken
  3. had overtrokken
  4. hadden overtrokken
  5. hadden overtrokken
  6. hadden overtrokken
o.t.t.t.
  1. zal overtrekken
  2. zult overtrekken
  3. zal overtrekken
  4. zullen overtrekken
  5. zullen overtrekken
  6. zullen overtrekken
o.v.t.t.
  1. zou overtrekken
  2. zou overtrekken
  3. zou overtrekken
  4. zouden overtrekken
  5. zouden overtrekken
  6. zouden overtrekken
diversen
  1. overtrek!
  2. overtrekt!
  3. overtrokken
  4. overtrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

overtrekken [het ~] nomen

  1. het overtrekken
    le fait de calquer

Translation Matrix for overtrekken:

NounRelated TranslationsOther Translations
fait de calquer overtrekken
VerbRelated TranslationsOther Translations
calquer met pen overtekenen; overtrekken tekenen; uittekenen
copier met pen overtekenen; overtrekken afkijken; dupliceren; falsificeren; fotokopiëren; imiteren; kopie maken; kopie trekken; kopiëren; multipliceren; nabootsen; nadoen; namaken; navolgen; overschrijven; reproduceren; spieken; vervalsen
couvrir bedekken; bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien afdekken; afschermen; afschutten; bedekken; begroeien; bemantelen; berichten; beschermen; beschutten; bestrijken; bestrooien; bezaaien; blinderen; compenseren; dekken; emballeren; goedmaken; hullen; informeren; inhullen; inpakken; inwikkelen; kaften; maskeren; meedelen; melden; met gespannen voorwerp omsluiten; omhullen; omspannen; overkappen; overspannen; overwelven; rapporteren; tijd in beslag nemen; vergoeden; verhullen; verpakken; verslag uitbrengen; versluieren
décalquer bedekken; bekleden; overtrekken calqueren
décorer bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien aankleden; decoreren; een onderscheidingsteken geven; make-up aanbrengen; onderscheiden; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; ridderen; tooien; verfraaien; verluchten; versieren; versieringen aanbrengen; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
exercer bedekken; bekleden; overtrekken beoefenen; exerceren; functie bekleden; herhalen; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; trainen; uitoefenen; vervullen
garnir bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien afwerken; garneren; make-up aanbrengen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; optutten; schotels garneren; tooien; verfraaien; verluchten; versieren; zich mooi maken
occuper bedekken; bekleden; overtrekken bezetten; bezighouden; ontoegankelijk maken; veroveren
recouvrir bedekken; bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien dekken; emballeren; inpakken; inwikkelen; overdekken; overkappen; overwelven; verpakken
remplir bedekken; bekleden; overtrekken aanvullen; beslaan; bijvullen; completeren; farceren; invullen; opvullen; ruimte innemen; toevoegen; volgieten; volgooien; volmaken; volplempen; volpompen; volschenken; volstorten; voltallig maken; vullen
repasser met pen overtekenen; overtrekken gladstrijken; strijken
retracer met pen overtekenen; overtrekken
revêtir bedekken; bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien aantrekken; andere kleren aantrekken; dichttrekken; functie bekleden; omkleden; verkleden; vervullen
se couvrir bedekken; bekleden; overtrekken aandoen; aankleden; aantrekken; betrekken
tapisser bedekken; bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien behangen; beplakken
tracer met pen overtekenen; overtrekken afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; krabbelen; lokaliseren; omlijnen; opsporen; tekenen; terecht brengen; traceren; uitstippelen; uittekenen; uitzetten; vinden
OtherRelated TranslationsOther Translations
se couvrir beslaan

Related Words for "overtrekken":


Wiktionary Translations for overtrekken:

overtrekken
verb
  1. relever par transparence, ou en suivant le relief d'une gravure, les traits d’un dessin en suivant exactement ses contours avec une pointe, une plume ou un crayon.
  2. Couvrir de nouveau. (Sens général)
  3. pourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.
  4. revêtir, orner de tapisserie les murailles d’une salle, d’une chambre, etc. note Se dit en parlant de la salle, de la pièce ou en parlant des choses qui les couvrent ou les tapissent.

Cross Translation:
FromToVia
overtrekken décrocher stall — To exceed the critical angle of attack, resulting in total loss of lift
overtrekken calquer trace — to copy onto a sheet of transparent paper