Summary


Dutch

Detailed Translations for past toe from Dutch to French

toepassen:

toepassen verb (pas toe, past toe, paste toe, pasten toe, toegepast)

  1. toepassen (benutten; gebruiken; aanwenden; aangrijpen)
    utiliser; employer; appliquer; engager; faire usage de; prendre en service; consacrer
    • utiliser verb (utilise, utilises, utilisons, utilisez, )
    • employer verb (emploie, emploies, employons, employez, )
    • appliquer verb (applique, appliques, appliquons, appliquez, )
    • engager verb (engage, engages, engageons, engagez, )
    • consacrer verb (consacre, consacres, consacrons, consacrez, )
  2. toepassen (gebruik maken van; gebruiken; benutten; aanwenden)
    utiliser; faire usage de; user; user de; employer; se servir de
    • utiliser verb (utilise, utilises, utilisons, utilisez, )
    • user verb (use, uses, usons, usez, )
    • user de verb
    • employer verb (emploie, emploies, employons, employez, )
  3. toepassen (bezigen; gebruiken; aanwenden)
    user; utiliser; employer; appliquer
    • user verb (use, uses, usons, usez, )
    • utiliser verb (utilise, utilises, utilisons, utilisez, )
    • employer verb (emploie, emploies, employons, employez, )
    • appliquer verb (applique, appliques, appliquons, appliquez, )
  4. toepassen
    appliquer
    • appliquer verb (applique, appliques, appliquons, appliquez, )

Conjugations for toepassen:

o.t.t.
  1. pas toe
  2. past toe
  3. past toe
  4. passen toe
  5. passen toe
  6. passen toe
o.v.t.
  1. paste toe
  2. paste toe
  3. paste toe
  4. pasten toe
  5. pasten toe
  6. pasten toe
v.t.t.
  1. heb toegepast
  2. hebt toegepast
  3. heeft toegepast
  4. hebben toegepast
  5. hebben toegepast
  6. hebben toegepast
v.v.t.
  1. had toegepast
  2. had toegepast
  3. had toegepast
  4. hadden toegepast
  5. hadden toegepast
  6. hadden toegepast
o.t.t.t.
  1. zal toepassen
  2. zult toepassen
  3. zal toepassen
  4. zullen toepassen
  5. zullen toepassen
  6. zullen toepassen
o.v.t.t.
  1. zou toepassen
  2. zou toepassen
  3. zou toepassen
  4. zouden toepassen
  5. zouden toepassen
  6. zouden toepassen
en verder
  1. ben toegepast
  2. bent toegepast
  3. is toegepast
  4. zijn toegepast
  5. zijn toegepast
  6. zijn toegepast
diversen
  1. pas toe!
  2. past toe!
  3. toegepast
  4. toepassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toepassen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
appliquer aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruiken; toepassen beoefenen; bezigen; bijzetten; binnen gieten; gebruik maken van; gebruiken; geven; hanteren; iemand iets toedienen; ingeven; naleven; neerzetten; plaatsen; uitoefenen; verstrekken; zetten
consacrer aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen heiligen; inwijden; inzegenen; wijden; zegenen
employer aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; uitbuiten; utiliseren
engager aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen aangaan; aanknopen; aannemen; aanroepen; aantrekken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; accepteren; aftrappen; beginnen; benoemen; engageren; erbij betrekken; erbij halen; erbij roepen; in dienst nemen; in functie aanstellen; in ontvangst nemen; inhuren; inroepen; inviteren; mobiliseren; ondernemen; ontvangen; panden; rekruteren; ronselen; starten; uitnodigen; van start gaan; werven
faire usage de aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; utiliseren
prendre en service aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen aannemen; aantrekken; in dienst nemen; inhuren
se servir de aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; uitbuiten; utiliseren
user aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; afdragen; benutten; bezigen; consumeren; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; slijten; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verslijten; verteren; wegslijten
user de aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; uitbuiten; utiliseren
utiliser aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorjagen; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; opmaken; uitbuiten; utiliseren; verbruiken
- benutten; gebruiken

Synonyms for "toepassen":


Related Definitions for "toepassen":

  1. er zo mee omgaan dat je er wat aan hebt1
    • ik weet niet hoe ik dit computerprogramma moet toepassen1

Wiktionary Translations for toepassen:

toepassen
verb
  1. in de praktijk brengen
  2. gebruiken
toepassen
Cross Translation:
FromToVia
toepassen appliquer apply — to put to use for a purpose
toepassen établir; exécuter; appliquer implement — bring about

Related Translations for past toe