Summary


Dutch

Detailed Translations for regerend from Dutch to French

regerend:

regerend adj

  1. regerend (heersend)

Translation Matrix for regerend:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
dominant heersend; regerend bazig; boven uit torend; bovenuit stekend; heerszuchtig; overheersend
régnant heersend; regerend

Wiktionary Translations for regerend:

regerend
adjective
  1. Qui régner au moment dont on parle, en parlant des princes souverains, même quand ils ne portent pas le titre de roi.

regeren:

regeren [znw.] nomen

  1. regeren (besturen)

regeren verb (regeer, regeert, regeerde, regeerden, geregeerd)

  1. regeren (gezaghebben; overheersen; heersen; macht uitoefenen)
    régir; gouverner; diriger; maîtriser; dominer; commander
    • régir verb (régis, régit, régissons, régissez, )
    • gouverner verb (gouverne, gouvernes, gouvernons, gouvernez, )
    • diriger verb (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, )
    • maîtriser verb (maîtrise, maîtrises, maîtrisons, maîtrisez, )
    • dominer verb (domine, domines, dominons, dominez, )
    • commander verb (commande, commandes, commandons, commandez, )

Conjugations for regeren:

o.t.t.
  1. regeer
  2. regeert
  3. regeert
  4. regeren
  5. regeren
  6. regeren
o.v.t.
  1. regeerde
  2. regeerde
  3. regeerde
  4. regeerden
  5. regeerden
  6. regeerden
v.t.t.
  1. ben geregeerd
  2. bent geregeerd
  3. is geregeerd
  4. zijn geregeerd
  5. zijn geregeerd
  6. zijn geregeerd
v.v.t.
  1. was geregeerd
  2. was geregeerd
  3. was geregeerd
  4. waren geregeerd
  5. waren geregeerd
  6. waren geregeerd
o.t.t.t.
  1. zal regeren
  2. zult regeren
  3. zal regeren
  4. zullen regeren
  5. zullen regeren
  6. zullen regeren
o.v.t.t.
  1. zou regeren
  2. zou regeren
  3. zou regeren
  4. zouden regeren
  5. zouden regeren
  6. zouden regeren
en verder
  1. heb geregeerd
  2. hebt geregeerd
  3. heeft geregeerd
  4. hebben geregeerd
  5. hebben geregeerd
  6. hebben geregeerd
diversen
  1. regeer!
  2. regeert!
  3. geregeerd
  4. regerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for regeren:

NounRelated TranslationsOther Translations
acte de gouverner besturen; regeren
acte de régner besturen; regeren
administration besturen; regeren administratie; bediening; besturing; gemeentebestuur; stadsbestuur; toediening
VerbRelated TranslationsOther Translations
commander gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren aanvoeren; bestellen; besturen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; iem. afdwingen; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; ontrukken; onttrekken; opdragen; orderen; verordenen; voorschrijven; voorzitten
diriger gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren aansturen; aanvoeren; administreren; begeleiden; beheren; besturen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; erdoor loodsen; gebieden; gelasten; karren; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; meevoeren; opdragen; rijden; verordenen; voeren; voorzitten
dominer gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; de overhand hebben; domineren; groeien; groot worden; heerschappij voeren; heersen; heersen over; in bedwang houden; intomen; machtiger zijn; matigen; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; opgroeien; overheersen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; terughouden; uitrijzen; uittorenen; zich meester maken van
gouverner gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren aanvoeren; bedwingen; beheersen; besturen; beteugelen; bevel voeren over; commanderen; de overhand hebben; heerschappij voeren; heersen; heersen over; in bedwang houden; leiden; leiding geven; leidinggeven; machtiger zijn; managen; onderdrukken; onderwerpen; overheersen; terughouden; voorzitten
maîtriser gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren bedaren; bedwingen; beheersen; beperken; beteugelen; de overhand hebben; domineren; in bedwang houden; indammen; inkapselen; inperken; intomen; leerstof beheersen; limiteren; matigen; onder de knie hebben; onder gezag brengen; onderdrukken; onderwerpen; overheersen; overmannen; overmeesteren; overweldigen; terughouden; zich meester maken van
régir gezaghebben; heersen; macht uitoefenen; overheersen; regeren bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen

Wiktionary Translations for regeren:

regeren
Cross Translation:
FromToVia
regeren gouverner govern — to exercise sovereign authority in
regeren régner reign — exercise sovereign power
regeren gouverner; régler rule — to regulate, be in charge of, make decisions for, reign over

External Machine Translations: