Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. samenscholen:


Dutch

Detailed Translations for samenscholen from Dutch to French

samenscholen:

samenscholen verb (school samen, schoolt samen, schoolde samen, schoolden samen, samengeschoold)

  1. samenscholen

Conjugations for samenscholen:

o.t.t.
  1. school samen
  2. schoolt samen
  3. schoolt samen
  4. scholen samen
  5. scholen samen
  6. scholen samen
o.v.t.
  1. schoolde samen
  2. schoolde samen
  3. schoolde samen
  4. schoolden samen
  5. schoolden samen
  6. schoolden samen
v.t.t.
  1. ben samengeschoold
  2. bent samengeschoold
  3. is samengeschoold
  4. zijn samengeschoold
  5. zijn samengeschoold
  6. zijn samengeschoold
v.v.t.
  1. was samengeschoold
  2. was samengeschoold
  3. was samengeschoold
  4. waren samengeschoold
  5. waren samengeschoold
  6. waren samengeschoold
o.t.t.t.
  1. zal samenscholen
  2. zult samenscholen
  3. zal samenscholen
  4. zullen samenscholen
  5. zullen samenscholen
  6. zullen samenscholen
o.v.t.t.
  1. zou samenscholen
  2. zou samenscholen
  3. zou samenscholen
  4. zouden samenscholen
  5. zouden samenscholen
  6. zouden samenscholen
diversen
  1. school samen!
  2. schoolt samen!
  3. samengeschoold
  4. samenscholend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for samenscholen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
s'attrouper samenscholen
se rassembler samenscholen aantreden; bij elkaar komen; bijeen komen; bijeenkomen; samenkomen; toetreden; verzamelen