Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. schoof:
  2. schuiven:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for schoof from Dutch to French

schoof:

schoof [de ~] nomen

  1. de schoof (bundel; bosje)
    le faisceau; la botte; la gerbe

Translation Matrix for schoof:

NounRelated TranslationsOther Translations
botte bosje; bundel; schoof laars
faisceau bosje; bundel; schoof bos; bundel
gerbe bosje; bundel; schoof bloemetje; bloemstuk; boeket; korenschoof; ruiker; tuil

Related Words for "schoof":


Wiktionary Translations for schoof:

schoof
noun
  1. faisceau de blé, où les épis sont disposer d’un même côté.

Cross Translation:
FromToVia
schoof gerbe sheaf — bundle of grain or straw
schoof faisceau sheaf — mathematical construct

schoof form of schuiven:

schuiven verb (schuif, schuift, schoof, schoven, geschoven)

  1. schuiven (voortschuiven)
    pousser; faire glisser; pousser en avant; faire coulisser
    • pousser verb (pousse, pousses, poussons, poussez, )
  2. schuiven

Conjugations for schuiven:

o.t.t.
  1. schuif
  2. schuift
  3. schuift
  4. schuiven
  5. schuiven
  6. schuiven
o.v.t.
  1. schoof
  2. schoof
  3. schoof
  4. schoven
  5. schoven
  6. schoven
v.t.t.
  1. heb geschoven
  2. hebt geschoven
  3. heeft geschoven
  4. hebben geschoven
  5. hebben geschoven
  6. hebben geschoven
v.v.t.
  1. had geschoven
  2. had geschoven
  3. had geschoven
  4. hadden geschoven
  5. hadden geschoven
  6. hadden geschoven
o.t.t.t.
  1. zal schuiven
  2. zult schuiven
  3. zal schuiven
  4. zullen schuiven
  5. zullen schuiven
  6. zullen schuiven
o.v.t.t.
  1. zou schuiven
  2. zou schuiven
  3. zou schuiven
  4. zouden schuiven
  5. zouden schuiven
  6. zouden schuiven
en verder
  1. ben geschoven
  2. bent geschoven
  3. is geschoven
  4. zijn geschoven
  5. zijn geschoven
  6. zijn geschoven
diversen
  1. schuif!
  2. schuift!
  3. geschoven
  4. schuivend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schuiven:

VerbRelated TranslationsOther Translations
faire coulisser schuiven; voortschuiven schuivend verplaatsen; verschuiven; voor zich uitschuiven
faire défiler schuiven
faire glisser schuiven; voortschuiven slepen
pousser schuiven; voortschuiven aandrijven; aandringen; aanduwen; aanhouden; aansporen; aanstoten; aanzwiepen; afschrikken; agiteren; bang maken; dringen; duwen; gedijen; gisten; groeien; groot worden; in beroering brengen; kiemen; omhoog schieten; omroeren; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; op iets aandringen; opdrijven; opdringen; opduwen; openstoten; opgroeien; opkrikken; oppoken; opschieten; opschroeven; opschuiven; opstoken; opwekken; plaats maken; prikkelen; roeren; stimuleren; tieren; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; veel doen stijgen; verderhelpen; verplaatsen; verschrikken; verzetten; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; voortkomen uit; vooruitbrengen; vooruitduwen; vooruithelpen; wassen; wegjagen
pousser en avant schuiven; voortschuiven aanduwen; aanzetten; aanzwiepen; duwen; opdrijven; opschuiven; opstuwen; opzwepen; sterk prikkelen; stuwen; voorschuiven; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitschuiven; wegjagen

Related Words for "schuiven":


Related Definitions for "schuiven":

  1. dicht langs een oppervlak bewegen1
    • schuif eens opzij1
  2. verplaatsen door te duwen1
    • ik schoof de stoel bij het raam1

Wiktionary Translations for schuiven:

schuiven
Cross Translation:
FromToVia
schuiven glisser slide — to cause to move in contact with a surface