Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. sneden:
  2. snede:
  3. snijden:
  4. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for sneden from Dutch to French

sneden:

sneden [de ~] nomen, plural

  1. de sneden (japen)
    la coupures; l'incisions

Translation Matrix for sneden:

NounRelated TranslationsOther Translations
coupures japen; sneden knipsels; snedes
incisions japen; sneden barsten; kepen; scheuren; snedes; sprongen

Related Words for "sneden":


snede:

snede [de ~] nomen

  1. de snede (inkeping; insnijding; jaap; snee)
    la coupure; l'encoche; l'incision; l'entaille; la césure; le cran
  2. de snede (snijwond; snee)
    la coupure; l'entaille

Translation Matrix for snede:

NounRelated TranslationsOther Translations
coupure inkeping; insnijding; jaap; snede; snee; snijwond aantekening; bankbiljet; briefje; coupure; inkeping; inkerving; kattebelletje; keep; kerf; kladbriefje; kladje; knipsel; krabbel; papiergeld; schrijfsel; sneetje; snijding; snijwondje; storing; uitknipsel
cran inkeping; insnijding; jaap; snede; snee driestheid; durf; gewaagdheid; kloekheid; koenheid; lef; moed; onverschrokkenheid; stoutmoedigheid; vermetelheid
césure inkeping; insnijding; jaap; snede; snee cesuur; inkeping; inkerving; keep; kerf
encoche inkeping; insnijding; jaap; snede; snee barst; gat; groef; inkeping; inkerving; keep; kerf; kloof; opening; reet; scheur; soort vink; split; uitsparing
entaille inkeping; insnijding; jaap; snede; snee; snijwond gleuf; groef; groeve; inkeping; inkerving; keep; kerf; kerfsnede; kier; langwerpige uitholling; opening; sleuf; sneetje; snijwondje; soort vink
incision inkeping; insnijding; jaap; snede; snee inkeping; inkerving; keep; kerf

Related Words for "snede":


Wiktionary Translations for snede:

snede
noun
  1. Longue entaille, plaie faite particulièrement au visage.

sneden form of snijden:

snijden verb (snijd, snijdt, sneed, sneden, gesneden)

  1. snijden (afsnijden)
    couper; entamer; cisailler; mordre; tailler
    • couper verb (coupe, coupes, coupons, coupez, )
    • entamer verb (entame, entames, entamons, entamez, )
    • cisailler verb (cisaille, cisailles, cisaillons, cisaillez, )
    • mordre verb (mords, mord, mordons, mordez, )
    • tailler verb (taille, tailles, taillons, taillez, )

Conjugations for snijden:

o.t.t.
  1. snijd
  2. snijdt
  3. snijdt
  4. snijden
  5. snijden
  6. snijden
o.v.t.
  1. sneed
  2. sneed
  3. sneed
  4. sneden
  5. sneden
  6. sneden
v.t.t.
  1. heb gesneden
  2. hebt gesneden
  3. heeft gesneden
  4. hebben gesneden
  5. hebben gesneden
  6. hebben gesneden
v.v.t.
  1. had gesneden
  2. had gesneden
  3. had gesneden
  4. hadden gesneden
  5. hadden gesneden
  6. hadden gesneden
o.t.t.t.
  1. zal snijden
  2. zult snijden
  3. zal snijden
  4. zullen snijden
  5. zullen snijden
  6. zullen snijden
o.v.t.t.
  1. zou snijden
  2. zou snijden
  3. zou snijden
  4. zouden snijden
  5. zouden snijden
  6. zouden snijden
en verder
  1. ben gesneden
  2. bent gesneden
  3. is gesneden
  4. zijn gesneden
  5. zijn gesneden
  6. zijn gesneden
diversen
  1. snijd!
  2. snijdt!
  3. gesneden
  4. snijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for snijden:

NounRelated TranslationsOther Translations
tailler houwen
VerbRelated TranslationsOther Translations
cisailler afsnijden; snijden afknippen; couperen; doorknippen; doorsnijden; knippen
couper afsnijden; snijden aanlengen; afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afknippen; afsluiten; aftroeven; afzetten; besnoeien; beëindigen; breken; coifferen; couperen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een einde maken aan; eindigen; hakken; in stukken hakken; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; losrukken; losscheuren; lossnijden; lostrekken; neerhalen; omverhalen; op maat snijden; opensnijden; ophouden; overtroeven; scheiden; slopen; snijwerk maken; snoeien; splitsen; stoppen; toesnijden; trimmen; troeven; uit elkaar halen; uitdoen; uitdunnen; uiteenhalen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verdunnen; versnijden; verwateren; wegkappen; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien
entamer afsnijden; snijden aanbinden; aanbreken; aangaan; aankaarten; aanknopen; aannemen; aansnijden; aanvaarden; aanvangen; aanvoeren; accepteren; beginnen; een begin nemen; entameren; gesprek aanknopen; in ontvangst nemen; naar voren brengen; ondernemen; ontvangen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; poneren; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; van start gaan
mordre afsnijden; snijden aanbijten; aanvreten; dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen
tailler afsnijden; snijden aanzetten; afknippen; beknotten; beperken; besnoeien; bijknippen; coifferen; couperen; creneleren; een beetje knippen; een inkeping maken; inkepen; inkerven; insnijden; kappen; kepen; kerven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; op maat snijden; scherpen; slijpen; snoeien; toesnijden; trimmen; uithakken; uithouwen; uitkappen; wetten

Related Definitions for "snijden":

  1. elkaar kruisen1
    • deze lijnen snijden elkaar1
  2. inhalen en snel naar rechts gaan1
    • de automobilist sneed mij1
  3. met een scherp voorwerp eraf halen1
    • zij sneed het brood in stukken1

Wiktionary Translations for snijden:

snijden
verb
  1. diviser un corps continu, avec quelque chose de tranchant.
  2. couper, retrancher d’une matière, en ôter avec le marteau, le ciseau, ou tout autre instrument, ce qu’il y a de superflu, pour lui donner une certaine forme, pour la rendre propre à tel ou tel usage.
  3. Traductions à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
snijden coupé; coupés; coupée; coupées cut — having been cut
snijden couper cut — to divide with a sharp instrument
snijden inciser; couper cut — to perform an incision
snijden réduire cut — to reduce
snijden tailler whittle — cut or shape wood with a knife
snijden couper schneiden — (transitiv) mit einem Schneidewerkzeug (wie einem Messer) einen Gegenstand oder einen Teil von ihm abtrennen