Dutch

Detailed Translations for stellen from Dutch to French

stellen:

stellen verb (stel, stelt, stelde, stelden, gesteld)

  1. stellen (poneren; naar voren brengen; opperen)
    proposer; postuler; se présenter comme postulant; entamer; avancer; soulever; présupposer; lancer; émettre l'opinion
    • proposer verb (propose, proposes, proposons, proposez, )
    • postuler verb (postule, postules, postulons, postulez, )
    • entamer verb (entame, entames, entamons, entamez, )
    • avancer verb (avance, avances, avançons, avancez, )
    • soulever verb (soulève, soulèves, soulevons, soulevez, )
    • présupposer verb (présuppose, présupposes, présupposons, présupposez, )
    • lancer verb (lance, lances, lançons, lancez, )
  2. stellen (pretenderen; beweren; verklaren; voorgeven)
    prétendre; déclarer; argumenter; témoigner; avancer; certifier; soutenir; attester; prétexter; feindre; faire semblant; simuler; porter témoignage
    • prétendre verb (prétends, prétend, prétendons, prétendez, )
    • déclarer verb (déclare, déclares, déclarons, déclarez, )
    • argumenter verb (argumente, argumentes, argumentons, argumentez, )
    • témoigner verb (témoigne, témoignes, témoignons, témoignez, )
    • avancer verb (avance, avances, avançons, avancez, )
    • certifier verb (certifie, certifies, certifions, certifiez, )
    • soutenir verb (soutiens, soutient, soutenons, soutenez, )
    • attester verb (atteste, attestes, attestons, attestez, )
    • prétexter verb (prétexte, prétextes, prétextons, prétextez, )
    • feindre verb (feins, feint, feignons, feignez, )
    • simuler verb (simule, simules, simulons, simulez, )

Conjugations for stellen:

o.t.t.
  1. stel
  2. stelt
  3. stelt
  4. stellen
  5. stellen
  6. stellen
o.v.t.
  1. stelde
  2. stelde
  3. stelde
  4. stelden
  5. stelden
  6. stelden
v.t.t.
  1. heb gesteld
  2. hebt gesteld
  3. heeft gesteld
  4. hebben gesteld
  5. hebben gesteld
  6. hebben gesteld
v.v.t.
  1. had gesteld
  2. had gesteld
  3. had gesteld
  4. hadden gesteld
  5. hadden gesteld
  6. hadden gesteld
o.t.t.t.
  1. zal stellen
  2. zult stellen
  3. zal stellen
  4. zullen stellen
  5. zullen stellen
  6. zullen stellen
o.v.t.t.
  1. zou stellen
  2. zou stellen
  3. zou stellen
  4. zouden stellen
  5. zouden stellen
  6. zouden stellen
en verder
  1. ben gesteld
  2. bent gesteld
  3. is gesteld
  4. zijn gesteld
  5. zijn gesteld
  6. zijn gesteld
diversen
  1. stel!
  2. stelt!
  3. gesteld
  4. stellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stellen [het ~] nomen

  1. het stellen (poneren)
    la proposition; le postulat

Translation Matrix for stellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
avancer oprukken
lancer omhoog werpen; opwerpen
postulat poneren; stellen postulaat; vooronderstelling
proposition poneren; stellen aanbieding; aanbod; aanname; bod; hypothese; liefdesverklaring; motie; offerte; projectvoorstel; propositie; stelling; suggestie; these; thesis; veronderstelling; verzoek; voorstel; voorstel doen; zinsnede
soutenir aanhangen
VerbRelated TranslationsOther Translations
argumenter beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven argumenteren; beredeneren; betogen; debatteren; demonstreren; discussiëren; disputeren; kiften; kijven; krakelen; redeneren; redetwisten; ruzie maken; ruziën; twisten
attester beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven aantonen; betonen; betuigen; bewijzen; getuigen; staven
avancer beweren; naar voren brengen; opperen; poneren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven aandragen; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; avanceren; beter worden; betogen; bevorderd worden; demonstreren; doorlopen; duwen; een stapje verder gaan; een voorstel doen; entameren; gaan; geld opleveren; gesprek aanknopen; hogerop komen; inbrengen; lopen; naar voren brengen; naar voren plaatsen; openen; opmarcheren; opperen; oprukken; opschuiven; opwerpen; poneren; progressie maken; stappen; starten; stuwen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeteren; verder komen; verder lopen; verdergaan; vertolken; vervroegen; verwoorden; voorschieten; voorschuiven; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitgang boeken; vooruitkomen; vooruitschuiven; vooruitstreven; voorwaarts treden; vorderen; vorderingen maken; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken; zich voortbewegen
certifier beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven borg staan; borg zijn; garanderen; garant staan; getuigen; instaan; instaan voor; vast beloven; verzekeren; waarborgen
déclarer beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven aangeven; berichten; betonen; betuigen; declareren; getuigen; informeren; inklaren; klaren; meedelen; melden; noteren; opschrijven; rapporteren; verslag uitbrengen; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
entamer naar voren brengen; opperen; poneren; stellen aanbinden; aanbreken; aangaan; aankaarten; aanknopen; aannemen; aansnijden; aanvaarden; aanvangen; aanvoeren; accepteren; afsnijden; beginnen; een begin nemen; entameren; gesprek aanknopen; in ontvangst nemen; naar voren brengen; ondernemen; ontvangen; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; snijden; starten; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; van start gaan
faire semblant beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven fingeren; huichelen; simuleren; veinzen; voorwenden
feindre beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven acteren; doen alsof; dramatiseren; fingeren; huichelen; iemand begunstigen; simuleren; spelen; toneelspelen; veinzen; voorschuiven; voorspiegelen; voortrekken; voorwenden; zich aanstellen
lancer naar voren brengen; opperen; poneren; stellen aanbreken; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvangen; aanvoeren; afsmijten; afwerpen; arrangeren; beginnen; bouwen; een begin nemen; entameren; gesprek aanknopen; iets op touw zetten; ingooien; inluiden; introduceren; keilen; kennis laten maken; kogelen; lanceren; laten opstijgen; naar beneden gooien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neergooien; neerwerpen; omhooggooien; omhoogwerpen; omlaag werpen; op de grond gooien; op de markt brengen; opbouwen; openen; opgooien; ophoesten; oplaten; opperen; opwerpen; poneren; regelen; smijten; starten; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitbrengen; uitgeven; van start gaan; voor de dag komen met; voorstellen
porter témoignage beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven getuigen
postuler naar voren brengen; opperen; poneren; stellen beginnen met; flonkeren; postuleren; vooronderstellen; vooropstellen; vooropzetten; vooruitzetten
proposer naar voren brengen; opperen; poneren; stellen aanbevelen; aanbieden; aankaarten; aanknopen; aanraden; aansnijden; aanvoeren; een voorstel doen; entameren; geld opleveren; gesprek aanknopen; iemand recommanderen; inbrengen; indienen; laten zien; naar voren brengen; nomineren; offreren; op tafel leggen; openen; opperen; opwerpen; poneren; postuleren; presenteren; starten; suggereren; te berde brengen; ter overweging geven; ter sprake brengen; tonen; uitloven; voordragen; voorleggen; vooronderstellen; voorslaan; voorstellen
présupposer naar voren brengen; opperen; poneren; stellen beginnen met; gissen; gissing maken; postuleren; raden; vooronderstellen; vooropstellen; vooropzetten; vooruitzetten
prétendre beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven fingeren; huichelen; iemand begunstigen; simuleren; veinzen; voorschuiven; voorspiegelen; voortrekken; voorwenden
prétexter beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven fingeren; huichelen; iemand begunstigen; simuleren; veinzen; voorschuiven; voorspiegelen; voortrekken; voorwenden
se présenter comme postulant naar voren brengen; opperen; poneren; stellen
simuler beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven acteren; doen alsof; dramatiseren; fingeren; huichelen; simuleren; spelen; toneelspelen; veinzen; voorwenden; zich aanstellen
soulever naar voren brengen; opperen; poneren; stellen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; erop vooruit gaan; heffen; hijsen; lichten; naar boven tillen; naar boven trekken; naar voren brengen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogleiden; omhoogrukken; omhoogtillen; omklappen; op tafel leggen; ophalen; opheffen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opperen; optillen; opvijzelen; opwaaien; opwerpen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; tillen; vooruitkomen; vorderen
soutenir beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven bemoedigen; bijvallen; coöpereren; doorleven; doorstaan; dragen; hooghouden; in de hoogte houden; instemmen; meewerken; omhooghouden; ondersteunen; opbeuren; ophouden; rugsteunen; schoren; schragen; steunen; stutten; troosten; van mening zijn; verdragen; verduren; verteren; vertroosten; voorstaan
témoigner beweren; pretenderen; stellen; verklaren; voorgeven betonen; betuigen; getuigen
émettre l'opinion naar voren brengen; opperen; poneren; stellen
- beweren

Related Words for "stellen":


Synonyms for "stellen":


Antonyms for "stellen":


Related Definitions for "stellen":

  1. zeggen dat het zo is1
    • hij stelde dat de zon om de maan draait1
  2. bepalen1
    • ze stellen er wel voorwaarden aan1
  3. er genoegen mee nemen1
    • je moet het een week zonder mijn hulp stellen1
  4. het aannemen1
    • stel, dat je morgen weg mag1
  5. het of hem plaatsen1
    • je stelt me voor een groot probleem1

Wiktionary Translations for stellen:

stellen
verb
  1. beweren, verklaren
stellen
verb
  1. mettre une chose sur une autre, soit pour qu’elle y demeure adhérente, être pour qu’elle y laisser une empreinte, soit simplement pour qu’elle y toucher.
  2. placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé.
  3. placer, mettre sur quelque chose.
  4. mettre par écrit, en bon ordre, dans un style clair et convenable, des lois, des règlements, des décisions, des résolutions prises dans une assemblée, ou les matériaux d’un ouvrage, ou les idées fournir en commun pour quelque écrire
  5. Poser une chose pour établie (sens général)
  6. Former une conjecture
  7. Fixer par l’écriture ce que l’on compose
  8. Exercer le métier d’auteur
  9. Qualité du style
  10. Avancer quelque proposition

Cross Translation:
FromToVia
stellen placer; mettre; poser put — to place something somewhere
stellen mettre debout stand up — bring something up and set it into a standing position
stellen placer stellensenkrecht, mit den Fuß den Boden, einen bestimmten Platz oder Gegenstand berührend, in eine bestimmte oder übliche Position bringen

stellen form of stel:

stel [het ~] nomen

  1. het stel (groep van twee of meer; koppel; span)
    l'ensemble; le couple; la paire; le groupe paire
  2. het stel (opeenhoping; verzameling; accumulatie; )
    l'accumulation; la pile; la collection; le cumul; l'entassement
  3. het stel (stelletje; paar; koppel)
    le couple; la paire; la brochette; la bande; le deux; le brelan

Translation Matrix for stel:

NounRelated TranslationsOther Translations
accumulation accumulatie; massa; opeenhoping; ophoping; selectie; sortering; stel; verzameling accumulatie; bende; cumuleren; groep; hoop; opeenhopen; opeenhoping; opeenstapeling; ophopen; ophoping; opstapelen; samenscholing; stapel; stapelen; troep
bande koppel; paar; stel; stelletje accumulatie; band; band van bandrecorder; banderol; bende; clan; coterie; gelid; groep; groep jongeren; hoop; horde; kliek; lijn; linie; meute; onderonsje; reepje; rij; samenscholing; slagzij; spoel; streep; strook; troep; verband; volant; zwachteling
brelan koppel; paar; stel; stelletje
brochette koppel; paar; stel; stelletje satéspies; spies; vleespriem
collection accumulatie; massa; opeenhoping; ophoping; selectie; sortering; stel; verzameling bijeenbrenging; collectie; compilatie; cyclus; reeks; serie; verzameling
couple groep van twee of meer; koppel; paar; span; stel; stelletje koppel; levenspaar; paar; twee personen; twee stuks; tweetal
cumul accumulatie; massa; opeenhoping; ophoping; selectie; sortering; stel; verzameling accumulatie; bende; berg; cumulatie; cumuleren; hoop; opeenhopen; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapelen; opstopping; rollup; samenvoeging; stagnatie; stapel; stilstand; verstopping
deux koppel; paar; stel; stelletje koppel; paar; twee stuks; tweetal
ensemble groep van twee of meer; koppel; span; stel combinatie; complet; ensemble; ensemble kleding; herenkostuum; kostuum; maatpak; pak; samenstelling; tenue; uniform
entassement accumulatie; massa; opeenhoping; ophoping; selectie; sortering; stel; verzameling accumulatie; bende; berg; cumuleren; hoop; opeenhopen; opeenhoping; opeenstapeling; ophopen; ophoping; opstapelen; opstapeling; stagnatie; stapel; stapelen; stapeling; stilstand; stouwage
groupe paire groep van twee of meer; koppel; span; stel
paire groep van twee of meer; koppel; paar; span; stel; stelletje koppel; levenspaar; paar; twee personen; twee stuks; tweetal
pile accumulatie; massa; opeenhoping; ophoping; selectie; sortering; stel; verzameling accu; accumulatie; accumulator; batterij; hoop; hopen; opeenhoping; opeenstapeling; ophoping; opstapeling; stack; stapel; stapels
- paar
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
ensemble artikelpakket; benoemde set; set
OtherRelated TranslationsOther Translations
deux twee
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ensemble bij elkaar; bijeen; gemeenschappelijk; gezamenlijk; in elkaar; ineen; met z'n beiden; met zijn allen; saam; samen; tezamen

Related Words for "stel":


Synonyms for "stel":


Antonyms for "stel":


Related Definitions for "stel":

  1. twee bij elkaar1
    • die twee vrienden vormen een leuk stel1
  2. groep mensen of voorwerpen1
    • ik heb een stel boeken verkocht1

Wiktionary Translations for stel:

stel
Cross Translation:
FromToVia
stel paire; époux; couple couple — two partners
stel paire pair — two people in some relationship

Related Translations for stellen