Dutch
Detailed Translations for stoten from Dutch to French
stoten:
-
stoten (een por geven; porren)
-
stoten (schuddend op en neer gaan; hobbelen)
cahoter; se dandiner-
cahoter verb (cahote, cahotes, cahotons, cahotez, cahotent, cahotais, cahotait, cahotions, cahotiez, cahotaient, cahotai, cahotas, cahota, cahotâmes, cahotâtes, cahotèrent, cahoterai, cahoteras, cahotera, cahoterons, cahoterez, cahoteront)
-
se dandiner verb
-
Conjugations for stoten:
o.t.t.
- stoot
- stoot
- stoot
- stoten
- stoten
- stoten
o.v.t.
- stootte
- stootte
- stootte
- stootten
- stootten
- stootten
v.t.t.
- heb gestoten
- hebt gestoten
- heeft gestoten
- hebben gestoten
- hebben gestoten
- hebben gestoten
v.v.t.
- had gestoten
- had gestoten
- had gestoten
- hadden gestoten
- hadden gestoten
- hadden gestoten
o.t.t.t.
- zal stoten
- zult stoten
- zal stoten
- zullen stoten
- zullen stoten
- zullen stoten
o.v.t.t.
- zou stoten
- zou stoten
- zou stoten
- zouden stoten
- zouden stoten
- zouden stoten
en verder
- ben gestoten
- bent gestoten
- is gestoten
- zijn gestoten
- zijn gestoten
- zijn gestoten
diversen
- stoot!
- stoott!
- gestoten
- stotend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for stoten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
fait de bourrer de coups | duwen; stompen; stoten | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
cahoter | hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten | heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken |
donner un bourrade à | een por geven; porren; stoten | |
donner un coup de coude à | een por geven; porren; stoten | |
se dandiner | hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten | slungelen |
Related Words for "stoten":
Related Definitions for "stoten":
Wiktionary Translations for stoten:
stoten
Cross Translation:
verb
stoten
-
met een korte snelle beweging (weg)duwen
- stoten → pousser
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• stoten | → pousser; légèrement; donner une légère bourrade | ↔ stupsen — (umgangssprachlich) (transitiv) jemanden leicht anstoßen; mit dem Ellenbogen schubsen, um etwas zu signalisieren |
stoot:
-
de stoot (duwtje; zet; por; duw; stootje)
la poussée; le coup; le coup de pouce; le butoir; l'impulsion; le petit coup; le choc; l'heurt; le cahot -
de stoot (opstopper; peut; klap)
-
de stoot (oplawaai; opdonder; muilpeer; mep; klap; hengst; peut; opduvel; lel)
-
de stoot (schokkende beweging; schok; hort)