Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. tuiten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for tuitte from Dutch to French

tuiten:

tuiten verb (tuit, tuitte, tuitten, getuit)

  1. tuiten
    pointer
    • pointer verb (pointe, pointes, pointons, pointez, )

Conjugations for tuiten:

o.t.t.
  1. tuit
  2. tuit
  3. tuit
  4. tuiten
  5. tuiten
  6. tuiten
o.v.t.
  1. tuitte
  2. tuitte
  3. tuitte
  4. tuitten
  5. tuitten
  6. tuitten
v.t.t.
  1. heb getuit
  2. hebt getuit
  3. heeft getuit
  4. hebben getuit
  5. hebben getuit
  6. hebben getuit
v.v.t.
  1. had getuit
  2. had getuit
  3. had getuit
  4. hadden getuit
  5. hadden getuit
  6. hadden getuit
o.t.t.t.
  1. zal tuiten
  2. zult tuiten
  3. zal tuiten
  4. zullen tuiten
  5. zullen tuiten
  6. zullen tuiten
o.v.t.t.
  1. zou tuiten
  2. zou tuiten
  3. zou tuiten
  4. zouden tuiten
  5. zouden tuiten
  6. zouden tuiten
en verder
  1. ben getuit
  2. bent getuit
  3. is getuit
  4. zijn getuit
  5. zijn getuit
  6. zijn getuit
diversen
  1. tuit!
  2. tuitt!
  3. getuit
  4. tuitend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

tuiten [de ~] nomen, plural

  1. de tuiten (schenktuiten)
    le becs verseurs

Translation Matrix for tuiten:

NounRelated TranslationsOther Translations
becs verseurs schenktuiten; tuiten
VerbRelated TranslationsOther Translations
pointer tuiten aankruisen; aanwijzen; inklokken; merken; spitsen; stempel zetten; stempelen; uitklokken

Related Words for "tuiten":


Wiktionary Translations for tuiten:

tuiten
verb
  1. À trier
  2. faire entendre les ronrons, émettre un ronflement sourd et continu, en parlant d'un chat ou d'un félin, qui exprime en général son contentement.

Cross Translation:
FromToVia
tuiten bouder; faire la moue pout — push out one’s lips