Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. uitgeworpen:
  2. uitwerpen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitgeworpen from Dutch to French

uitgeworpen:

uitgeworpen adj

  1. uitgeworpen (in de atmosfeer gebracht; geëmitteerd; uitgestoten)
    émis

Translation Matrix for uitgeworpen:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
émis geëmitteerd; in de atmosfeer gebracht; uitgestoten; uitgeworpen

uitwerpen:

uitwerpen verb (werp uit, werpt uit, wierp uit, wierpen uit, uitgeworpen)

  1. uitwerpen (lozen; afvoeren; afscheiden; uitscheiden; uitstoten)
    éjecter; décharger; excréter; dégager; évacuer; déporter; déverser
    • éjecter verb (éjecte, éjectes, éjectons, éjectez, )
    • décharger verb (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
    • excréter verb (excrète, excrètes, excrétons, excrétez, )
    • dégager verb (dégage, dégages, dégagons, dégagez, )
    • évacuer verb (évacue, évacues, évacuons, évacuez, )
    • déporter verb (déporte, déportes, déportons, déportez, )
    • déverser verb (déverse, déverses, déversons, déversez, )
  2. uitwerpen (uitgooien)
    flanquer à la porte; exclure; jeter dehors; expulser; éjecter; vider
    • exclure verb (exclus, exclut, excluons, excluez, )
    • expulser verb (expulse, expulses, expulsons, expulsez, )
    • éjecter verb (éjecte, éjectes, éjectons, éjectez, )
    • vider verb (vide, vides, vidons, videz, )
  3. uitwerpen
    éjecter
    • éjecter verb (éjecte, éjectes, éjectons, éjectez, )

Conjugations for uitwerpen:

o.t.t.
  1. werp uit
  2. werpt uit
  3. werpt uit
  4. werpen uit
  5. werpen uit
  6. werpen uit
o.v.t.
  1. wierp uit
  2. wierp uit
  3. wierp uit
  4. wierpen uit
  5. wierpen uit
  6. wierpen uit
v.t.t.
  1. heb uitgeworpen
  2. hebt uitgeworpen
  3. heeft uitgeworpen
  4. hebben uitgeworpen
  5. hebben uitgeworpen
  6. hebben uitgeworpen
v.v.t.
  1. had uitgeworpen
  2. had uitgeworpen
  3. had uitgeworpen
  4. hadden uitgeworpen
  5. hadden uitgeworpen
  6. hadden uitgeworpen
o.t.t.t.
  1. zal uitwerpen
  2. zult uitwerpen
  3. zal uitwerpen
  4. zullen uitwerpen
  5. zullen uitwerpen
  6. zullen uitwerpen
o.v.t.t.
  1. zou uitwerpen
  2. zou uitwerpen
  3. zou uitwerpen
  4. zouden uitwerpen
  5. zouden uitwerpen
  6. zouden uitwerpen
en verder
  1. ben uitgeworpen
  2. bent uitgeworpen
  3. is uitgeworpen
  4. zijn uitgeworpen
  5. zijn uitgeworpen
  6. zijn uitgeworpen
diversen
  1. werp uit!
  2. werpt uit!
  3. uitgeworpen
  4. uitwerpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitwerpen:

NounRelated TranslationsOther Translations
dégager wegruimen
VerbRelated TranslationsOther Translations
décharger afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afmaken; afreageren; afschieten; afslachten; afvloeien; afvuren; bliksemen; congé geven; dechargeren; doden; ecarteren; eruit gooien; flitsen; iets uitladen; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lichten; lossen; luchten; moorden; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; onschuldig verklaren; ontheffen; ontladen; ontslaan; oplichten; schieten; schieten op; schoten lossen; uitgieten; uitladen; uitschenken; uitsturen; van zijn positie verdrijven; vermoorden; verzenden; vrijpleiten; vrijspreken; vuren; weerlichten; wegsturen; wegzenden; zuiveren
dégager afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen banen; bevrijden; detacheren; emanciperen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; scheiden; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden; verlossen; vrijmaken; vrijvechten; wegstoten; wegtrappen
déporter afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afvoeren; deporteren; meedragen; uitzetten; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
déverser afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afrollen; afvoeren; doen wegvloeien; gieten; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; ontrollen; overhevelen; overtappen; schenken; spuien; uit de weg gaan; uitgieten; uitrollen; uitschenken; uitstorten; uitwateren; uitwijken; water afvoeren; water lozen
exclure uitgooien; uitwerpen buitensluiten; diskwalificeren; iemand schrappen; royeren; uitsluiten; uitzonderen
excréter afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
expulser uitgooien; uitwerpen afnemen; afzonderen; bannen; bezweren; deporteren; ecarteren; eraf schoppen; lichten; uitbannen; uitdrijven; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegjagen; wegnemen; wegwerken
flanquer à la porte uitgooien; uitwerpen
jeter dehors uitgooien; uitwerpen aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven
vider uitgooien; uitwerpen gieten; ledigen; leegdrinken; leeggieten; leeghalen; leegmaken; leegplunderen; leegpompen; leegroven; leegstelen; leegstorten; legen; lossen; opdrinken; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; plunderen; schenken; uitdrinken; uitgieten; uithalen; uitknijpen; uitladen; uitpersen; uitpompen; uitschenken; uitstorten; uitzuigen
éjecter afscheiden; afvoeren; lozen; uitgooien; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen
évacuer afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen aftappen; evacueren; ledigen; leeghalen; leegmaken; leegruimen; legen; ontruimen; ontwateren; tappen; uithalen; uitschenken

Wiktionary Translations for uitwerpen:

uitwerpen
verb
  1. naar buiten werpen