Dutch
Detailed Translations for uitvoer from Dutch to French
uitvoer:
-
de uitvoer (export)
-
de uitvoer
la production
Translation Matrix for uitvoer:
Noun | Related Translations | Other Translations |
exportation | export; uitvoer | |
production | uitvoer | aanmaak; fabricage; fabricatie; maken; oogst; opbrengst van een gewas; pennenvrucht; productie; vervaardiging |
uitvoeren:
-
uitvoeren (doen; verrichten; handelen; uitrichten)
faire; accomplir; exécuter; réaliser; s'acquitter de-
faire verb (fais, fait, faisons, faites, font, faisais, faisait, faisions, faisiez, faisaient, fis, fit, fîmes, fîtes, firent, ferai, feras, fera, ferons, ferez, feront)
-
accomplir verb (accomplis, accomplit, accomplissons, accomplissez, accomplissent, accomplissais, accomplissait, accomplissions, accomplissiez, accomplissaient, accomplîmes, accomplîtes, accomplirent, accomplirai, accompliras, accomplira, accomplirons, accomplirez, accompliront)
-
exécuter verb (exécute, exécutes, exécutons, exécutez, exécutent, exécutais, exécutait, exécutions, exécutiez, exécutaient, exécutai, exécutas, exécuta, exécutâmes, exécutâtes, exécutèrent, exécuterai, exécuteras, exécutera, exécuterons, exécuterez, exécuteront)
-
réaliser verb (réalise, réalises, réalisons, réalisez, réalisent, réalisais, réalisait, réalisions, réalisiez, réalisaient, réalisai, réalisas, réalisa, réalisâmes, réalisâtes, réalisèrent, réaliserai, réaliseras, réalisera, réaliserons, réaliserez, réaliseront)
-
s'acquitter de verb
-
-
uitvoeren (exporteren)
-
uitvoeren
Conjugations for uitvoeren:
o.t.t.
- voer uit
- voert uit
- voert uit
- voeren uit
- voeren uit
- voeren uit
o.v.t.
- voerde uit
- voerde uit
- voerde uit
- voerden uit
- voerden uit
- voerden uit
v.t.t.
- heb uitgevoerd
- hebt uitgevoerd
- heeft uitgevoerd
- hebben uitgevoerd
- hebben uitgevoerd
- hebben uitgevoerd
v.v.t.
- had uitgevoerd
- had uitgevoerd
- had uitgevoerd
- hadden uitgevoerd
- hadden uitgevoerd
- hadden uitgevoerd
o.t.t.t.
- zal uitvoeren
- zult uitvoeren
- zal uitvoeren
- zullen uitvoeren
- zullen uitvoeren
- zullen uitvoeren
o.v.t.t.
- zou uitvoeren
- zou uitvoeren
- zou uitvoeren
- zouden uitvoeren
- zouden uitvoeren
- zouden uitvoeren
en verder
- ben uitgevoerd
- bent uitgevoerd
- is uitgevoerd
- zijn uitgevoerd
- zijn uitgevoerd
- zijn uitgevoerd
diversen
- voer uit!
- voert uit!
- uitgevoerd
- uitvoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het uitvoeren (tenuitvoerlegging; uitvoering; executie; volbrengen; voltrekking)
Translation Matrix for uitvoeren:
Synonyms for "uitvoeren":
Related Definitions for "uitvoeren":
Wiktionary Translations for uitvoeren:
uitvoeren
Cross Translation:
verb
-
achever entièrement.
-
rendre stable.
-
bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
-
exécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.
-
Traductions à trier suivant le sens.
-
accomplir une œuvre, produire un effet.
-
placer, mettre sur quelque chose.
- poser → poseren; zitten; leggen; steken; plaatsen; stellen; stoppen; zetten; doen; situeren; stationeren; aanleggen; bouwen; construeren; fitten; installeren; maken; aanmaken; bedrijven; uitbrengen; uitrichten; uitvoeren
-
présenter de nouveau.
-
construire
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitvoeren | → exécuter | ↔ execute — To start, launch or run software |
• uitvoeren | → réaliser | ↔ ausführen — transitiv: so handeln, dass dadurch eine Anweisung befolgt wird; auftragsgemäß durchführen |
uitvaren:
-
uitvaren (afvaren; van wal gaan)
quitter le port; prendre la mer; prendre le large; lever l'ancre-
quitter le port verb
-
prendre la mer verb
-
prendre le large verb
-
lever l'ancre verb
-
-
uitvaren (uit de slof schieten; tekeergaan; donderen)
injurier; insulter; fulminer; tempêter; vociférer; faire rage; râler contre; sortir de ses gonds-
injurier verb (injurie, injuries, injurions, injuriez, injurient, injuriais, injuriait, injuriions, injuriiez, injuriaient, injuriai, injurias, injuria, injuriâmes, injuriâtes, injurièrent, injurierai, injurieras, injuriera, injurierons, injurierez, injurieront)
-
insulter verb (insulte, insultes, insultons, insultez, insultent, insultais, insultait, insultions, insultiez, insultaient, insultai, insultas, insulta, insultâmes, insultâtes, insultèrent, insulterai, insulteras, insultera, insulterons, insulterez, insulteront)
-
fulminer verb (fulmine, fulmines, fulminons, fulminez, fulminent, fulminais, fulminait, fulminions, fulminiez, fulminaient, fulminai, fulminas, fulmina, fulminâmes, fulminâtes, fulminèrent, fulminerai, fulmineras, fulminera, fulminerons, fulminerez, fulmineront)
-
tempêter verb (tempête, tempêtes, tempêtons, tempêtez, tempêtent, tempêtais, tempêtait, tempêtions, tempêtiez, tempêtaient, tempêtai, tempêtas, tempêta, tempêtâmes, tempêtâtes, tempêtèrent, tempêterai, tempêteras, tempêtera, tempêterons, tempêterez, tempêteront)
-
vociférer verb (vocifère, vocifères, vociférons, vociférez, vocifèrent, vociférais, vociférait, vociférions, vocifériez, vociféraient, vociférai, vociféras, vociféra, vociférâmes, vociférâtes, vociférèrent, vociférerai, vociféreras, vociférera, vociférerons, vociférerez, vociféreront)
-
faire rage verb
-
râler contre verb
-
sortir de ses gonds verb
-
Conjugations for uitvaren:
o.t.t.
- vaar uit
- vaart uit
- vaart uit
- varen uit
- varen uit
- varen uit
o.v.t.
- voer uit
- voer uit
- voer uit
- voeren uit
- voeren uit
- voeren uit
v.t.t.
- ben uitgevaren
- bent uitgevaren
- is uitgevaren
- zijn uitgevaren
- zijn uitgevaren
- zijn uitgevaren
v.v.t.
- was uitgevaren
- was uitgevaren
- was uitgevaren
- waren uitgevaren
- waren uitgevaren
- waren uitgevaren
o.t.t.t.
- zal uitvaren
- zult uitvaren
- zal uitvaren
- zullen uitvaren
- zullen uitvaren
- zullen uitvaren
o.v.t.t.
- zou uitvaren
- zou uitvaren
- zou uitvaren
- zouden uitvaren
- zouden uitvaren
- zouden uitvaren
diversen
- vaar uit!
- vaart uit!
- uitgevaren
- uitvarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze