Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. variëren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for varieer from Dutch to French

variëren:

variëren verb (varieer, varieert, varieerde, varieerden, gevarieerd)

  1. variëren (uiteenlopen; veranderen; verschillen; afwisselen; wisselen)
    varier; différer; diverger
    • varier verb (varie, varies, varions, variez, )
    • différer verb (diffère, diffères, différons, différez, )
    • diverger verb (diverge, diverges, divergeons, divergez, )
  2. variëren (fluctueren)
    fluctuer; vaciller; osciller; tituber
    • fluctuer verb (fluctue, fluctues, fluctuons, fluctuez, )
    • vaciller verb (vacille, vacilles, vacillons, vacillez, )
    • osciller verb (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, )
    • tituber verb (titube, titubes, titubons, titubez, )

Conjugations for variëren:

o.t.t.
  1. varieer
  2. varieert
  3. varieert
  4. varieren
  5. varieren
  6. varieren
o.v.t.
  1. varieerde
  2. varieerde
  3. varieerde
  4. varieerden
  5. varieerden
  6. varieerden
v.t.t.
  1. heb gevarieerd
  2. hebt gevarieerd
  3. heeft gevarieerd
  4. hebben gevarieerd
  5. hebben gevarieerd
  6. hebben gevarieerd
v.v.t.
  1. had gevarieerd
  2. had gevarieerd
  3. had gevarieerd
  4. hadden gevarieerd
  5. hadden gevarieerd
  6. hadden gevarieerd
o.t.t.t.
  1. zal variëren
  2. zult variëren
  3. zal variëren
  4. zullen variëren
  5. zullen variëren
  6. zullen variëren
o.v.t.t.
  1. zou variëren
  2. zou variëren
  3. zou variëren
  4. zouden variëren
  5. zouden variëren
  6. zouden variëren
en verder
  1. ben gevarieerd
  2. bent gevarieerd
  3. is gevarieerd
  4. zijn gevarieerd
  5. zijn gevarieerd
  6. zijn gevarieerd
diversen
  1. varieer!
  2. varieert!
  3. gevarieerd
  4. varierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for variëren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
différer afwisselen; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschillen; wisselen afwijken; schelen; uitstellen; verschil maken; verschillen
diverger afwisselen; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschillen; wisselen
fluctuer fluctueren; variëren heen en weer zwaaien; slingeren; zwaaien; zwenken
osciller fluctueren; variëren bengelen; deinen; flakkeren; flikkeren; golven; heen en weer zwaaien; oscilleren; schommelen; slingeren; vlammen; wankelen; wiebelen; wiegelen; wiegen; wriggelen; wrikken; zwaaien; zwenken
tituber fluctueren; variëren deinen; golven; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; waggelen; wiegen; zwaaien; zwenken
vaciller fluctueren; variëren deinen; flakkeren; flikkeren; golven; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; vlammen; wankelen; wiegelen; wiegen; zwaaien; zwenken
varier afwisselen; uiteenlopen; variëren; veranderen; verschillen; wisselen afwisselen; herzien; omruilen; omwisselen; ruilen; veranderen; verwisselen; wijzigen; wisselen

Wiktionary Translations for variëren:

variëren
verb
  1. (overgankelijk) doen veranderen
variëren
Cross Translation:
FromToVia
variëren varier variieren — etwas teilweise ändern