Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. vegeteren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for vegeteren from Dutch to French

vegeteren:

vegeteren verb (vegeteer, vegeteert, vegeteerde, vegeteerden, gevegeteerd)

  1. vegeteren
    végéter
    • végéter verb (végète, végètes, végétons, végétez, )

Conjugations for vegeteren:

o.t.t.
  1. vegeteer
  2. vegeteert
  3. vegeteert
  4. vegeteren
  5. vegeteren
  6. vegeteren
o.v.t.
  1. vegeteerde
  2. vegeteerde
  3. vegeteerde
  4. vegeteerden
  5. vegeteerden
  6. vegeteerden
v.t.t.
  1. heb gevegeteerd
  2. hebt gevegeteerd
  3. heeft gevegeteerd
  4. hebben gevegeteerd
  5. hebben gevegeteerd
  6. hebben gevegeteerd
v.v.t.
  1. had gevegeteerd
  2. had gevegeteerd
  3. had gevegeteerd
  4. hadden gevegeteerd
  5. hadden gevegeteerd
  6. hadden gevegeteerd
o.t.t.t.
  1. zal vegeteren
  2. zult vegeteren
  3. zal vegeteren
  4. zullen vegeteren
  5. zullen vegeteren
  6. zullen vegeteren
o.v.t.t.
  1. zou vegeteren
  2. zou vegeteren
  3. zou vegeteren
  4. zouden vegeteren
  5. zouden vegeteren
  6. zouden vegeteren
en verder
  1. ben gevegeteerd
  2. bent gevegeteerd
  3. is gevegeteerd
  4. zijn gevegeteerd
  5. zijn gevegeteerd
  6. zijn gevegeteerd
diversen
  1. vegeteer!
  2. vegeteert!
  3. gevegeteerd
  4. vegeterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vegeteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
végéter vegeteren

Wiktionary Translations for vegeteren:

vegeteren
verb
  1. respirer, se nourrir, croître, en parlant des arbres et des plantes ; accomplir les fonctions propres à la vie des végétaux.