Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. voortlokken:


Dutch

Detailed Translations for voortlokt from Dutch to French

voortlokken:

voortlokken verb (lok voort, lokt voort, lokte voort, lokten voort, voortgelokt)

  1. voortlokken (aanlokken; verleiden; lokken; )
    séduire; attirer; tenter; allécher; appâter; entraîner
    • séduire verb (séduis, séduit, séduisons, séduisez, )
    • attirer verb (attire, attires, attirons, attirez, )
    • tenter verb (tente, tentes, tentons, tentez, )
    • allécher verb (allèche, allèches, alléchons, alléchez, )
    • appâter verb (appâte, appâtes, appâtons, appâtez, )
    • entraîner verb (entraîne, entraînes, entraînons, entraînez, )

Conjugations for voortlokken:

o.t.t.
  1. lok voort
  2. lokt voort
  3. lokt voort
  4. lokken voort
  5. lokken voort
  6. lokken voort
o.v.t.
  1. lokte voort
  2. lokte voort
  3. lokte voort
  4. lokten voort
  5. lokten voort
  6. lokten voort
v.t.t.
  1. heb voortgelokt
  2. hebt voortgelokt
  3. heeft voortgelokt
  4. hebben voortgelokt
  5. hebben voortgelokt
  6. hebben voortgelokt
v.v.t.
  1. had voortgelokt
  2. had voortgelokt
  3. had voortgelokt
  4. hadden voortgelokt
  5. hadden voortgelokt
  6. hadden voortgelokt
o.t.t.t.
  1. zal voortlokken
  2. zult voortlokken
  3. zal voortlokken
  4. zullen voortlokken
  5. zullen voortlokken
  6. zullen voortlokken
o.v.t.t.
  1. zou voortlokken
  2. zou voortlokken
  3. zou voortlokken
  4. zouden voortlokken
  5. zouden voortlokken
  6. zouden voortlokken
diversen
  1. lok voort!
  2. lokt voort!
  3. voortgelokt
  4. voortlokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for voortlokken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
allécher aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
appâter aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
attirer aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken aantrekken; bekoren; bevallen; frapperen; gunst winnen; rekruteren; ronselen; verleiden
entraîner aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken africhten; begeleiden; bekwamen; coachen; dier africhten; dresseren; harden; leiden; meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen; meevoeren; met zich meeslepen; oefenen; ontwikkelen; repeteren; trainen; trekken; uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; voeren; voorttrekken; wegvegen; wissen
séduire aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken bekoren; bevallen; gunst winnen; verleiden
tenter aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken betrachten; in verzoeking brengen; pogen; proberen; trachten
OtherRelated TranslationsOther Translations
attirer verlokken