Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. waarzeggen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for waarzeggen from Dutch to French

waarzeggen:

waarzeggen verb (waarzeg, waarzegt, waarzegde, waarzegden, waargezegd)

  1. waarzeggen
    prophétiser; prédire l'avenir; dire la bonne aventure
    • prophétiser verb (prophétise, prophétises, prophétisons, prophétisez, )

Conjugations for waarzeggen:

o.t.t.
  1. waarzeg
  2. waarzegt
  3. waarzegt
  4. waarzeggen
  5. waarzeggen
  6. waarzeggen
o.v.t.
  1. waarzegde
  2. waarzegde
  3. waarzegde
  4. waarzegden
  5. waarzegden
  6. waarzegden
v.t.t.
  1. heb waargezegd
  2. hebt waargezegd
  3. heeft waargezegd
  4. hebben waargezegd
  5. hebben waargezegd
  6. hebben waargezegd
v.v.t.
  1. had waargezegd
  2. had waargezegd
  3. had waargezegd
  4. hadden waargezegd
  5. hadden waargezegd
  6. hadden waargezegd
o.t.t.t.
  1. zal waarzeggen
  2. zult waarzeggen
  3. zal waarzeggen
  4. zullen waarzeggen
  5. zullen waarzeggen
  6. zullen waarzeggen
o.v.t.t.
  1. zou waarzeggen
  2. zou waarzeggen
  3. zou waarzeggen
  4. zouden waarzeggen
  5. zouden waarzeggen
  6. zouden waarzeggen
diversen
  1. waarzeg!
  2. waarzegt!
  3. waargezegd
  4. waarzeggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for waarzeggen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
dire la bonne aventure waarzeggen
prophétiser waarzeggen voorspellen; voortellen; wichelen
prédire l'avenir waarzeggen

Wiktionary Translations for waarzeggen:

waarzeggen
Cross Translation:
FromToVia
waarzeggen augurer augur — to foretell events; to exhibit signs of future events