Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. zelfstandigheid:
  2. zelfstandig:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for zelfstandigheid from Dutch to French

zelfstandigheid:

zelfstandigheid [de ~ (v)] nomen

  1. de zelfstandigheid (onafhankelijkheid)
    l'indépendance; l'autonomie

Translation Matrix for zelfstandigheid:

NounRelated TranslationsOther Translations
autonomie onafhankelijkheid; zelfstandigheid autonomie; zelfbestuur
indépendance onafhankelijkheid; zelfstandigheid ongebondenheid; vrijheid

Related Words for "zelfstandigheid":


Wiktionary Translations for zelfstandigheid:

zelfstandigheid
noun
  1. Ce qui a de la masse et occupe de l’espace.
  2. philosophie|fr Ce qui subsister par soi-même, indépendamment de tout accident.

Cross Translation:
FromToVia
zelfstandigheid indépendance independence — state or quality of being independent

zelfstandigheid form of zelfstandig:

zelfstandig adj

  1. zelfstandig

Translation Matrix for zelfstandig:

NounRelated TranslationsOther Translations
indépendant zelfstandige
ModifierRelated TranslationsOther Translations
autonome zelfstandig afzonderlijk; apart; autonoom; separaat; soeverein
indépendant zelfstandig afzonderlijk; alleenstaand; apart; gescheiden; geïsoleerd; losstaand; onafhankelijk; op zich; op zichzelf; op zichzelf staand; separaat; soeverein; vrijheidlievend; vrijstaand

Related Words for "zelfstandig":


Antonyms for "zelfstandig":


Related Definitions for "zelfstandig":

  1. niet van iemand of iets afhankelijk1
    • hij gaat alleen naar school, hij is erg zelfstandig1

Wiktionary Translations for zelfstandig:

zelfstandig
adjective
  1. op zichzelf staand
zelfstandig
adjective
  1. Qui ne dépendre pas de telle personne ou de telle chose, qui ne lui est pas subordonner.

Cross Translation:
FromToVia
zelfstandig indépendant; autonome selbstständig — ohne Hilfe anderer (auskommend)