Dutch
Detailed Synonyms for aflopen in Dutch
aflopen:
-
aflopen
eindigen; aflopen; ten einde lopen-
ten einde lopen verb (loop ten einde, loopt ten einde, liep ten einde, liepen ten einde, ten einde gelopen)
-
aflopen
-
aflopen
-
aflopen
-
aflopen
-
aflopen
– ratelen 1 -
aflopen
– er komt een eind aan, het gaat voorbij 1 -
aflopen
– schuin naar beneden lopen 1
Conjugations for aflopen:
o.t.t.
- loop af
- loopt af
- loopt af
- lopen af
- lopen af
- lopen af
o.v.t.
- liep af
- liep af
- liep af
- liepen af
- liepen af
- liepen af
v.t.t.
- ben afgelopen
- bent afgelopen
- is afgelopen
- zijn afgelopen
- zijn afgelopen
- zijn afgelopen
v.v.t.
- was afgelopen
- was afgelopen
- was afgelopen
- waren afgelopen
- waren afgelopen
- waren afgelopen
o.t.t.t.
- zal aflopen
- zult aflopen
- zal aflopen
- zullen aflopen
- zullen aflopen
- zullen aflopen
o.v.t.t.
- zou aflopen
- zou aflopen
- zou aflopen
- zouden aflopen
- zouden aflopen
- zouden aflopen
diversen
- loop af!
- loopt af!
- afgelopen
- aflopende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze