Dutch
Detailed Synonyms for aframmelen in Dutch
aframmelen:
-
aframmelen
aftuigen; aframmelen; in elkaar timmeren; afrossen; toetakelen; afranselen-
in elkaar timmeren verb (timmer in elkaar, timmert in elkaar, timmerde in elkaar, timmerden in elkaar, in elkaar getimmerd)
-
aframmelen
afrossen; in elkaar timmeren; aframmelen; in elkaar rammen; 'n aframmeling geven-
in elkaar timmeren verb (timmer in elkaar, timmert in elkaar, timmerde in elkaar, timmerden in elkaar, in elkaar getimmerd)
-
in elkaar rammen verb (ram in elkaar, ramt in elkaar, ramde in elkaar, ramden in elkaar, in elkaar geramd)
-
'n aframmeling geven verb
Conjugations for aframmelen:
o.t.t.
- rammel af
- rammelt af
- rammelt af
- rammelen af
- rammelen af
- rammelen af
o.v.t.
- rammelde af
- rammelde af
- rammelde af
- rammelden af
- rammelden af
- rammelden af
v.t.t.
- heb afgerammeld
- hebt afgerammeld
- heeft afgerammeld
- hebben afgerammeld
- hebben afgerammeld
- hebben afgerammeld
v.v.t.
- had afgerammeld
- had afgerammeld
- had afgerammeld
- hadden afgerammeld
- hadden afgerammeld
- hadden afgerammeld
o.t.t.t.
- zal aframmelen
- zult aframmelen
- zal aframmelen
- zullen aframmelen
- zullen aframmelen
- zullen aframmelen
o.v.t.t.
- zou aframmelen
- zou aframmelen
- zou aframmelen
- zouden aframmelen
- zouden aframmelen
- zouden aframmelen
diversen
- rammel af!
- rammelt af!
- afgerammeld
- aframmelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze