Dutch
Detailed Synonyms for afschuimen in Dutch
afschuimen:
-
afschuimen
Conjugations for afschuimen:
o.t.t.
- schuim af
- schuimt af
- schuimt af
- schuimen af
- schuimen af
- schuimen af
o.v.t.
- schuimde af
- schuimde af
- schuimde af
- schuimden af
- schuimden af
- schuimden af
v.t.t.
- heb afgeschuimd
- hebt afgeschuimd
- heeft afgeschuimd
- hebben afgeschuimd
- hebben afgeschuimd
- hebben afgeschuimd
v.v.t.
- had afgeschuimd
- had afgeschuimd
- had afgeschuimd
- hadden afgeschuimd
- hadden afgeschuimd
- hadden afgeschuimd
o.t.t.t.
- zal afschuimen
- zult afschuimen
- zal afschuimen
- zullen afschuimen
- zullen afschuimen
- zullen afschuimen
o.v.t.t.
- zou afschuimen
- zou afschuimen
- zou afschuimen
- zouden afschuimen
- zouden afschuimen
- zouden afschuimen
diversen
- schuim af!
- schuimt af!
- afgeschuimd
- afschuimende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze