Dutch
Detailed Synonyms for arrangeren in Dutch
arrangeren:
-
arrangeren
arrangeren; orkestreren; instrumenteren-
instrumenteren verb (instrumenteer, instrumenteert, instrumenteerde, instrumenteerden, geïnstrumenteerd)
-
arrangeren
-
arrangeren
-
arrangeren
ordenen; indelen; groeperen; arrangeren; systematiseren-
systematiseren verb (systematiseer, systematiseert, systematiseerde, systematiseerden, gesystematiseerd)
Conjugations for arrangeren:
o.t.t.
- arrangeer
- arrangeert
- arrangeert
- arrangeren
- arrangeren
- arrangeren
o.v.t.
- arrangeerde
- arrangeerde
- arrangeerde
- arrangeerden
- arrangeerden
- arrangeerden
v.t.t.
- heb gearrangeerd
- hebt gearrangeerd
- heeft gearrangeerd
- hebben gearrangeerd
- hebben gearrangeerd
- hebben gearrangeerd
v.v.t.
- had gearrangeerd
- had gearrangeerd
- had gearrangeerd
- hadden gearrangeerd
- hadden gearrangeerd
- hadden gearrangeerd
o.t.t.t.
- zal arrangeren
- zult arrangeren
- zal arrangeren
- zullen arrangeren
- zullen arrangeren
- zullen arrangeren
o.v.t.t.
- zou arrangeren
- zou arrangeren
- zou arrangeren
- zouden arrangeren
- zouden arrangeren
- zouden arrangeren
diversen
- arrangeer!
- arrangeert!
- gearrangeerd
- arrangerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze