Dutch
Detailed Synonyms for converseren in Dutch
converseren:
-
converseren
Conjugations for converseren:
o.t.t.
- converseer
- converseert
- converseert
- converseren
- converseren
- converseren
o.v.t.
- converseerde
- converseerde
- converseerde
- converseerden
- converseerden
- converseerden
v.t.t.
- heb geconverseerd
- hebt geconverseerd
- heeft geconverseerd
- hebben geconverseerd
- hebben geconverseerd
- hebben geconverseerd
v.v.t.
- had geconverseerd
- had geconverseerd
- had geconverseerd
- hadden geconverseerd
- hadden geconverseerd
- hadden geconverseerd
o.t.t.t.
- zal converseren
- zult converseren
- zal converseren
- zullen converseren
- zullen converseren
- zullen converseren
o.v.t.t.
- zou converseren
- zou converseren
- zou converseren
- zouden converseren
- zouden converseren
- zouden converseren
diversen
- converseer!
- converseert!
- geconverseerd
- converserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze