Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. doortrokken:
  2. doortrekken:


Dutch

Detailed Synonyms for doortrokken in Dutch

doortrokken:

doortrokken adj

  1. doortrokken

doortrokken form of doortrekken:

doortrekken verb (trek door, trekt door, trok door, trokken door, doorgetrokken)

  1. doortrekken
    doorspoelen; wegspoelen; doortrekken; spoelen
    • doorspoelen verb (spoel door, spoelt door, spoelde door, spoelden door, doorgespoeld)
    • wegspoelen verb (spoel weg, spoelt weg, spoelde weg, spoelden weg, weggespoeld)
    • doortrekken verb (trek door, trekt door, trok door, trokken door, doorgetrokken)
    • spoelen verb (spoel, spoelt, spoelde, spoelden, gespoeld)
  2. doortrekken
    – met water schoonspoelen 1
    doortrekken
    – met water schoonspoelen 1
    • doortrekken verb (trek door, trekt door, trok door, trokken door, doorgetrokken)
      • je moet de WC doortrekken1

Conjugations for doortrekken:

o.t.t.
  1. trek door
  2. trekt door
  3. trekt door
  4. trekken door
  5. trekken door
  6. trekken door
o.v.t.
  1. trok door
  2. trok door
  3. trok door
  4. trokken door
  5. trokken door
  6. trokken door
v.t.t.
  1. heb doorgetrokken
  2. hebt doorgetrokken
  3. heeft doorgetrokken
  4. hebben doorgetrokken
  5. hebben doorgetrokken
  6. hebben doorgetrokken
v.v.t.
  1. had doorgetrokken
  2. had doorgetrokken
  3. had doorgetrokken
  4. hadden doorgetrokken
  5. hadden doorgetrokken
  6. hadden doorgetrokken
o.t.t.t.
  1. zal doortrekken
  2. zult doortrekken
  3. zal doortrekken
  4. zullen doortrekken
  5. zullen doortrekken
  6. zullen doortrekken
o.v.t.t.
  1. zou doortrekken
  2. zou doortrekken
  3. zou doortrekken
  4. zouden doortrekken
  5. zouden doortrekken
  6. zouden doortrekken
en verder
  1. is doorgetrokken
  2. zijn doorgetrokken
diversen
  1. trek door!
  2. trekt door!
  3. doorgetrokken
  4. doortrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Definitions for "doortrekken":

  1. met water schoonspoelen1
    • je moet de WC doortrekken1