Dutch
Detailed Synonyms for duperen in Dutch
duperen:
-
duperen
-
duperen
schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; benadelen; duperen; nadeel toebrengen-
schade berokkenen verb (berokken schade, berokkent schade, berokkende schade, berokkenden schade, schade berokkend)
-
schade toebrengen aan verb (breng schade toe aan, brengt schade toe aan, bracht schade toe aan, brachten schade toe aan, volbracht schade toe aan)
-
nadeel toebrengen verb (breng nadeel toe, brengt nadeel toe, bracht nadeel toe, brachten nadeel toe, nadeel toegebracht)
-
Conjugations for duperen:
o.t.t.
- dupeer
- dupeert
- dupeert
- duperen
- duperen
- duperen
o.v.t.
- dupeerde
- dupeerde
- dupeerde
- dupeerden
- dupeerden
- dupeerden
v.t.t.
- heb gedupeerd
- hebt gedupeerd
- heeft gedupeerd
- hebben gedupeerd
- hebben gedupeerd
- hebben gedupeerd
v.v.t.
- had gedupeerd
- had gedupeerd
- had gedupeerd
- hadden gedupeerd
- hadden gedupeerd
- hadden gedupeerd
o.t.t.t.
- zal duperen
- zult duperen
- zal duperen
- zullen duperen
- zullen duperen
- zullen duperen
o.v.t.t.
- zou duperen
- zou duperen
- zou duperen
- zouden duperen
- zouden duperen
- zouden duperen
en verder
- ben gedupeerd
- bent gedupeerd
- is gedupeerd
- zijn gedupeerd
- zijn gedupeerd
- zijn gedupeerd
diversen
- dupeer!
- dupeert!
- gedupeerd
- duperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze