Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. een fout maken:


Dutch

Detailed Synonyms for een fout maken in Dutch

een fout maken:

een fout maken verb (maak een fout, maakt een fout, maakte een fout, maakten een fout, een fout gemaakt)

  1. een fout maken
    zich vergissen; een fout maken

Conjugations for een fout maken:

o.t.t.
  1. maak een fout
  2. maakt een fout
  3. maakt een fout
  4. maken een fout
  5. maken een fout
  6. maken een fout
o.v.t.
  1. maakte een fout
  2. maakte een fout
  3. maakte een fout
  4. maakten een fout
  5. maakten een fout
  6. maakten een fout
v.t.t.
  1. heb een fout gemaakt
  2. hebt een fout gemaakt
  3. heeft een fout gemaakt
  4. hebben een fout gemaakt
  5. hebben een fout gemaakt
  6. hebben een fout gemaakt
v.v.t.
  1. had een fout gemaakt
  2. had een fout gemaakt
  3. had een fout gemaakt
  4. hadden een fout gemaakt
  5. hadden een fout gemaakt
  6. hadden een fout gemaakt
o.t.t.t.
  1. zal een fout maken
  2. zult een fout maken
  3. zal een fout maken
  4. zullen een fout maken
  5. zullen een fout maken
  6. zullen een fout maken
o.v.t.t.
  1. zou een fout maken
  2. zou een fout maken
  3. zou een fout maken
  4. zouden een fout maken
  5. zouden een fout maken
  6. zouden een fout maken
diversen
  1. maak een fout!
  2. maakt een fout!
  3. een fout gemaakt
  4. een fout makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for een fout maken