Dutch
Detailed Synonyms for imponeren in Dutch
imponeren:
-
imponeren
indruk maken; imponeren; ontzag inboezemen; eerbied wekken-
ontzag inboezemen verb (boezem ontzag in, boezemt ontzag in, boezemde ontzag in, boezemden ontzag in, ontzag ingeboezemd)
-
eerbied wekken verb
Conjugations for imponeren:
o.t.t.
- imponeer
- imponeert
- imponeert
- imponeren
- imponeren
- imponeren
o.v.t.
- imponeerde
- imponeerde
- imponeerde
- imponeerden
- imponeerden
- imponeerden
v.t.t.
- heb geïmponeerd
- hebt geïmponeerd
- heeft geïmponeerd
- hebben geïmponeerd
- hebben geïmponeerd
- hebben geïmponeerd
v.v.t.
- had geïmponeerd
- had geïmponeerd
- had geïmponeerd
- hadden geïmponeerd
- hadden geïmponeerd
- hadden geïmponeerd
o.t.t.t.
- zal imponeren
- zult imponeren
- zal imponeren
- zullen imponeren
- zullen imponeren
- zullen imponeren
o.v.t.t.
- zou imponeren
- zou imponeren
- zou imponeren
- zouden imponeren
- zouden imponeren
- zouden imponeren
en verder
- ben geïmponeerd
- bent geïmponeerd
- is geïmponeerd
- zijn geïmponeerd
- zijn geïmponeerd
- zijn geïmponeerd
diversen
- imponeer!
- imponeert!
- geïmponeerd
- imponerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze