Dutch
Detailed Synonyms for injecteren in Dutch
injecteren:
-
injecteren
Conjugations for injecteren:
o.t.t.
- injecteer
- injecteert
- injecteert
- injecteren
- injecteren
- injecteren
o.v.t.
- injecteerde
- injecteerde
- injecteerde
- injecteerden
- injecteerden
- injecteerden
v.t.t.
- heb geïnjecteerd
- hebt geïnjecteerd
- heeft geïnjecteerd
- hebben geïnjecteerd
- hebben geïnjecteerd
- hebben geïnjecteerd
v.v.t.
- had geïnjecteerd
- had geïnjecteerd
- had geïnjecteerd
- hadden geïnjecteerd
- hadden geïnjecteerd
- hadden geïnjecteerd
o.t.t.t.
- zal injecteren
- zult injecteren
- zal injecteren
- zullen injecteren
- zullen injecteren
- zullen injecteren
o.v.t.t.
- zou injecteren
- zou injecteren
- zou injecteren
- zouden injecteren
- zouden injecteren
- zouden injecteren
en verder
- ben geïnjecteerd
- bent geïnjecteerd
- is geïnjecteerd
- zijn geïnjecteerd
- zijn geïnjecteerd
- zijn geïnjecteerd
diversen
- injecteer!
- injecteert!
- geïnjecteerd
- injecterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze