Dutch

Detailed Synonyms for kapotwerken in Dutch

kapotwerken:

kapotwerken verb (werk kapot, werkt kapot, werkte kapot, werkten kapot, kapot gewerkt)

  1. kapotwerken
    half dood werken; afbeulen; kapotwerken; een ongeluk werken; hard werken; pezen; sloven; buffelen; aanpoten
    • afbeulen verb (beul af, beult af, beulde af, beulden af, afgebeuld)
    • kapotwerken verb (werk kapot, werkt kapot, werkte kapot, werkten kapot, kapot gewerkt)
    • hard werken verb (werk hard, werkt hard, werkte hard, werkten hard, hard gewerkt)
    • pezen verb (pees, peest, peesde, peesden, gepeesd)
    • sloven verb (sloof, slooft, sloofte, slooften, geslooft)
    • buffelen verb (buffel, buffelt, buffelde, buffelden, gebuffeld)
    • aanpoten verb (poot aan, pootte aan, pootten aan, aangepoot)

Conjugations for kapotwerken:

o.t.t.
  1. werk kapot
  2. werkt kapot
  3. werkt kapot
  4. werken kapot
  5. werken kapot
  6. werken kapot
o.v.t.
  1. werkte kapot
  2. werkte kapot
  3. werkte kapot
  4. werkten kapot
  5. werkten kapot
  6. werkten kapot
v.t.t.
  1. ben kapot gewerkt
  2. bent kapot gewerkt
  3. is kapot gewerkt
  4. zijn kapot gewerkt
  5. zijn kapot gewerkt
  6. zijn kapot gewerkt
v.v.t.
  1. was kapot gewerkt
  2. was kapot gewerkt
  3. was kapot gewerkt
  4. waren kapot gewerkt
  5. waren kapot gewerkt
  6. waren kapot gewerkt
o.t.t.t.
  1. zal kapotwerken
  2. zult kapotwerken
  3. zal kapotwerken
  4. zullen kapotwerken
  5. zullen kapotwerken
  6. zullen kapotwerken
o.v.t.t.
  1. zou kapotwerken
  2. zou kapotwerken
  3. zou kapotwerken
  4. zouden kapotwerken
  5. zouden kapotwerken
  6. zouden kapotwerken
en verder
  1. heb mij kapot gewerkt
  2. hebt je kapot gewerkt
  3. heeft zich kapot gewerkt
  4. hebben ons kapot gewerkt
  5. hebben je kapot gewerkt
  6. hebben zich kapot gewerkt
diversen
  1. werk kapot!
  2. werkt kapot!
  3. kapot gewerkt
  4. kapotwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze