Dutch
Detailed Synonyms for kraak in Dutch
kraak:
-
de kraak
-
de kraak
Related Words for "kraak":
kraak form of kraken:
-
kraken
-
kraken
-
kraken
-
kraken
-
kraken
– er heel negatief over spreken of schrijven 1 -
kraken
– bezetten en erin gaan wonen 1 -
kraken
– een scherp geluid maken alsof het barst 1
Conjugations for kraken:
o.t.t.
- kraak
- kraakt
- kraakt
- kraken
- kraken
- kraken
o.v.t.
- kraakte
- kraakte
- kraakte
- kraakten
- kraakten
- kraakten
v.t.t.
- heb gekraakt
- hebt gekraakt
- heeft gekraakt
- hebben gekraakt
- hebben gekraakt
- hebben gekraakt
v.v.t.
- had gekraakt
- had gekraakt
- had gekraakt
- hadden gekraakt
- hadden gekraakt
- hadden gekraakt
o.t.t.t.
- zal kraken
- zult kraken
- zal kraken
- zullen kraken
- zullen kraken
- zullen kraken
o.v.t.t.
- zou kraken
- zou kraken
- zou kraken
- zouden kraken
- zouden kraken
- zouden kraken
en verder
- ben gekraakt
- bent gekraakt
- is gekraakt
- zijn gekraakt
- zijn gekraakt
- zijn gekraakt
diversen
- kraak!
- kraakt!
- gekraakt
- krakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze