Dutch

Detailed Synonyms for lichten in Dutch

lichten:

lichten [de ~] nomen, plural

  1. de lichten
    de lichten

lichten verb (licht, lichtte, lichtten, gelicht)

  1. lichten
    lichten; bliksemen; weerlichten
    • lichten verb (licht, lichtte, lichtten, gelicht)
    • bliksemen verb (bliksem, bliksemt, bliksemde, bliksemden, gebliksemd)
    • weerlichten verb (weerlicht, weerlichtte, weerlichtten, geweerlicht)
  2. lichten
  3. lichten
    verwijderen; afnemen; ecarteren; weghalen; lichten; verplaatsen; wegnemen; wegdoen; wegbrengen; afzonderen; vervreemden; wegwerken
    • verwijderen verb (verwijder, verwijdert, verwijderde, verwijderden, verwijderd)
    • afnemen verb (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • ecarteren verb (ecarteer, ecarteert, ecarteerde, ecarteerden, geecarteerd)
    • weghalen verb (haal weg, haalt weg, haalde weg, haalden weg, weggehaald)
    • lichten verb (licht, lichtte, lichtten, gelicht)
    • verplaatsen verb (verplaats, verplaatst, verplaatste, verplaatsten, verplaatst)
    • wegnemen verb (neem weg, neemt weg, nam weg, namen weg, weggenomen)
    • wegdoen verb (doe weg, doet weg, deed weg, deden weg, weggedaan)
    • wegbrengen verb (breng weg, brengt weg, bracht weg, brachten weg, weggebracht)
    • afzonderen verb (zonder af, zondert af, zonderde af, zonderden af, afgezonderd)
    • vervreemden verb (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • wegwerken verb (werk weg, werkt weg, werkte weg, werkten weg, weggewerkt)
  4. lichten
    oplichten; flitsen; lichten
    • oplichten verb (licht op, lichtte op, lichtten op, opgelicht)
    • flitsen verb (flits, flitst, flitste, flitsten, geflits)
    • lichten verb (licht, lichtte, lichtten, gelicht)
  5. lichten
    lichten; licht worden
  6. lichten
    opheffen
    – omhoog tillen 1
    • opheffen verb (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
      • hij hief de beker op1
    heffen; tillen; omhoog brengen; lichten; omhoogheffen
    • heffen verb (hef, heft, hief, hieffen, geheven)
    • tillen verb (til, tilt, tilde, tilden, getild)
    • omhoog brengen verb (breng omhoog, brengt omhoog, bracht omhoog, brachten omhoog, omhoog gebracht)
    • lichten verb (licht, lichtte, lichtten, gelicht)
    • omhoogheffen verb (hef omhoog, heft omhoog, hief omhoog, hieven omhoog, omhooggeheven)
    optillen
    – omhoog brengen 1
    • optillen verb (til op, tilt op, tilde op, tilden op, opgetild)
      • hij tilde de zware stoel op1
  7. lichten
    lichten; buslichten

Conjugations for lichten:

o.t.t.
  1. licht
  2. licht
  3. licht
  4. lichten
  5. lichten
  6. lichten
o.v.t.
  1. lichtte
  2. lichtte
  3. lichtte
  4. lichtten
  5. lichtten
  6. lichtten
v.t.t.
  1. heb gelicht
  2. hebt gelicht
  3. heeft gelicht
  4. hebben gelicht
  5. hebben gelicht
  6. hebben gelicht
v.v.t.
  1. had gelicht
  2. had gelicht
  3. had gelicht
  4. hadden gelicht
  5. hadden gelicht
  6. hadden gelicht
o.t.t.t.
  1. zal lichten
  2. zult lichten
  3. zal lichten
  4. zullen lichten
  5. zullen lichten
  6. zullen lichten
o.v.t.t.
  1. zou lichten
  2. zou lichten
  3. zou lichten
  4. zouden lichten
  5. zouden lichten
  6. zouden lichten
en verder
  1. is gelicht
  2. zijn gelicht
diversen
  1. licht!
  2. licht!
  3. gelicht
  4. lichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze