Interglot - "macht": Synonyms in Dutch

Summary

Dutch Synonyms: more detail...

Dutch

Detailed Synonyms for macht in Dutch

de macht
de macht; het gezag
- macht [de ~] nomen
- gezag [het ~] nomen
de macht
het vermogen; de kracht; de macht
- vermogen [het ~] nomen
- kracht [de ~] nomen
- macht [de ~] nomen
de macht
de invloed; de macht
- invloed [de ~ (m)] nomen
- macht [de ~] nomen
de macht
de heerschappij; de autoriteit; het gezag; de macht
- heerschappij [de ~ (v)] nomen
- autoriteit [de ~ (v)] nomen
- gezag [het ~] nomen
- macht [de ~] nomen
de macht

– getal dat aangeeft hoe vaak je een getal met zichzelf moet vermenigvuldigen ¹
de macht
– getal dat aangeeft hoe vaak je een getal met zichzelf moet vermenigvuldigen ¹
- macht [de ~] nomen
  - twee tot de macht twee = 2 x 2¹
de macht

– groep mensen met speciale taak ¹
de macht
– groep mensen met speciale taak ¹
- macht [de ~] nomen
  - de rechterlijke macht¹
de macht

– het baas zijn, invloed hebben ¹
de macht
– het baas zijn, invloed hebben ¹
- macht [de ~] nomen
  - de minister heeft meer macht dan de koningin¹
de macht

– kracht om iets te doen ¹
het vermogen; de macht
– kracht om iets te doen ¹
- vermogen [het ~] nomen
  - hij heeft het vermogen om iedereen blij te maken¹
- macht [de ~] nomen
  - we duwden uit alle macht¹

getal dat aangeeft hoe vaak je een getal met zichzelf moet vermenigvuldigen¹
- twee tot de macht twee = 2 x 2¹
groep mensen met speciale taak¹
- de rechterlijke macht¹
het baas zijn, invloed hebben¹
- de minister heeft meer macht dan de koningin¹
kracht om iets te doen¹
- we duwden uit alle macht¹