Summary


Dutch

Detailed Synonyms for machtig in Dutch

machtig:

machtig adj

  1. machtig
  2. machtig
    – heel groot, leuk, fijn, veel 1
    enorm; machtig
    – heel groot, leuk, fijn, veel 1
    • enorm adj
      • het is een enorm gebouw1
    • machtig adj
      • we hadden een machtige reis!1
  3. machtig
    – met heel veel invloed 1
    machtig
    – met heel veel invloed 1
    • machtig adj
      • deze dictator is erg machtig1
  4. machtig
    – wat je maag snel vult 1
    machtig
    – wat je maag snel vult 1
    • machtig adj
      • dit vette gebak is erg machtig1

Related Words for "machtig":

  • machtiger, machtigere, machtigst, machtigste, machtige

Alternate Synonyms for "machtig":


Antonyms for "machtig":


Related Definitions for "machtig":

  1. heel groot, leuk, fijn, veel1
    • we hadden een machtige reis!1
  2. met heel veel invloed1
    • deze dictator is erg machtig1
  3. wat je maag snel vult1
    • dit vette gebak is erg machtig1

machtig form of machtigen:

machtigen verb (machtig, machtigt, machtigde, machtigden, gemachtigd)

  1. machtigen
    machtigen
    • machtigen verb (machtig, machtigt, machtigde, machtigden, gemachtigd)

Conjugations for machtigen:

o.t.t.
  1. machtig
  2. machtigt
  3. machtigt
  4. machtigen
  5. machtigen
  6. machtigen
o.v.t.
  1. machtigde
  2. machtigde
  3. machtigde
  4. machtigden
  5. machtigden
  6. machtigden
v.t.t.
  1. heb gemachtigd
  2. hebt gemachtigd
  3. heeft gemachtigd
  4. hebben gemachtigd
  5. hebben gemachtigd
  6. hebben gemachtigd
v.v.t.
  1. had gemachtigd
  2. had gemachtigd
  3. had gemachtigd
  4. hadden gemachtigd
  5. hadden gemachtigd
  6. hadden gemachtigd
o.t.t.t.
  1. zal machtigen
  2. zult machtigen
  3. zal machtigen
  4. zullen machtigen
  5. zullen machtigen
  6. zullen machtigen
o.v.t.t.
  1. zou machtigen
  2. zou machtigen
  3. zou machtigen
  4. zouden machtigen
  5. zouden machtigen
  6. zouden machtigen
en verder
  1. ben gemachtigd
  2. bent gemachtigd
  3. is gemachtigd
  4. zijn gemachtigd
  5. zijn gemachtigd
  6. zijn gemachtigd
diversen
  1. machtig!
  2. machtigt!
  3. gemachtigd
  4. machtigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze