Dutch
Detailed Synonyms for opwerpen in Dutch
opwerpen:
-
opwerpen
ter sprake brengen; aanvoeren; entameren; aansnijden; opwerpen; aankaarten; te berde brengen; op tafel leggen; opperen-
ter sprake brengen verb (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
-
entameren verb
-
te berde brengen verb (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
-
op tafel leggen verb
-
-
opwerpen
ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; gesprek aanknopen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen-
ter sprake brengen verb (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
-
entameren verb
-
gesprek aanknopen verb
-
te berde brengen verb (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
-
-
opwerpen
-
opwerpen
Conjugations for opwerpen:
o.t.t.
- werp op
- werpt op
- werpt op
- werpen op
- werpen op
- werpen op
o.v.t.
- werpte op
- werpte op
- werpte op
- werpten op
- werpten op
- werpten op
v.t.t.
- heb opgeworpen
- hebt opgeworpen
- heeft opgeworpen
- hebben opgeworpen
- hebben opgeworpen
- hebben opgeworpen
v.v.t.
- had opgeworpen
- had opgeworpen
- had opgeworpen
- hadden opgeworpen
- hadden opgeworpen
- hadden opgeworpen
o.t.t.t.
- zal opwerpen
- zult opwerpen
- zal opwerpen
- zullen opwerpen
- zullen opwerpen
- zullen opwerpen
o.v.t.t.
- zou opwerpen
- zou opwerpen
- zou opwerpen
- zouden opwerpen
- zouden opwerpen
- zouden opwerpen
en verder
- is opgeworpen
- zijn opgeworpen
diversen
- werp op!
- werpt op!
- opgeworpen
- opwerpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opwerpen