Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. opzitten:


Dutch

Detailed Synonyms for opzitten in Dutch

opzitten:

opzitten verb (zit op, zat op, zaten op, opgezeten)

  1. opzitten
    opzitten
    • opzitten verb (zit op, zat op, zaten op, opgezeten)

Conjugations for opzitten:

o.t.t.
  1. zit op
  2. zit op
  3. zit op
  4. zitten op
  5. zitten op
  6. zitten op
o.v.t.
  1. zat op
  2. zat op
  3. zat op
  4. zaten op
  5. zaten op
  6. zaten op
v.t.t.
  1. heb opgezeten
  2. hebt opgezeten
  3. heeft opgezeten
  4. hebben opgezeten
  5. hebben opgezeten
  6. hebben opgezeten
v.v.t.
  1. had opgezeten
  2. had opgezeten
  3. had opgezeten
  4. hadden opgezeten
  5. hadden opgezeten
  6. hadden opgezeten
o.t.t.t.
  1. zal opzitten
  2. zult opzitten
  3. zal opzitten
  4. zullen opzitten
  5. zullen opzitten
  6. zullen opzitten
o.v.t.t.
  1. zou opzitten
  2. zou opzitten
  3. zou opzitten
  4. zouden opzitten
  5. zouden opzitten
  6. zouden opzitten
diversen
  1. zit op!
  2. zit op!
  3. opgezeten
  4. opzittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze