Dutch
Detailed Synonyms for overwegen in Dutch
overwegen:
-
overwegen
-
overwegen
-
overwegen
-
overwegen
-
overwegen
– voor- en nadelen afwegen 1
Conjugations for overwegen:
o.t.t.
- overweeg
- overweegt
- overweegt
- overwegen
- overwegen
- overwegen
o.v.t.
- overwoog
- overwoog
- overwoog
- overwogen
- overwogen
- overwogen
v.t.t.
- heb overwogen
- hebt overwogen
- heeft overwogen
- hebben overwogen
- hebben overwogen
- hebben overwogen
v.v.t.
- had overwogen
- had overwogen
- had overwogen
- hadden overwogen
- hadden overwogen
- hadden overwogen
o.t.t.t.
- zal overwegen
- zult overwegen
- zal overwegen
- zullen overwegen
- zullen overwegen
- zullen overwegen
o.v.t.t.
- zou overwegen
- zou overwegen
- zou overwegen
- zouden overwegen
- zouden overwegen
- zouden overwegen
en verder
- is overwogen
- zijn overwogen
diversen
- overweeg!
- overweegt!
- overwogen
- overwegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het overwegen
Related Words for "overwegen":
Alternate Synonyms for "overwegen":
Related Definitions for "overwegen":
overwegen form of overweg:
-
de overweg
-
de overweg
– ermee om kunnen gaan 1