Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. rubriceren:


Dutch

Detailed Synonyms for rubriceren in Dutch

rubriceren:

rubriceren verb (rubriceer, rubriceert, rubriceerde, rubriceerden, gerubriceerd)

  1. rubriceren
    rubriceren
    • rubriceren verb (rubriceer, rubriceert, rubriceerde, rubriceerden, gerubriceerd)

Conjugations for rubriceren:

o.t.t.
  1. rubriceer
  2. rubriceert
  3. rubriceert
  4. rubriceren
  5. rubriceren
  6. rubriceren
o.v.t.
  1. rubriceerde
  2. rubriceerde
  3. rubriceerde
  4. rubriceerden
  5. rubriceerden
  6. rubriceerden
v.t.t.
  1. heb gerubriceerd
  2. hebt gerubriceerd
  3. heeft gerubriceerd
  4. hebben gerubriceerd
  5. hebben gerubriceerd
  6. hebben gerubriceerd
v.v.t.
  1. had gerubriceerd
  2. had gerubriceerd
  3. had gerubriceerd
  4. hadden gerubriceerd
  5. hadden gerubriceerd
  6. hadden gerubriceerd
o.t.t.t.
  1. zal rubriceren
  2. zult rubriceren
  3. zal rubriceren
  4. zullen rubriceren
  5. zullen rubriceren
  6. zullen rubriceren
o.v.t.t.
  1. zou rubriceren
  2. zou rubriceren
  3. zou rubriceren
  4. zouden rubriceren
  5. zouden rubriceren
  6. zouden rubriceren
en verder
  1. ben gerubriceerd
  2. bent gerubriceerd
  3. is gerubriceerd
  4. zijn gerubriceerd
  5. zijn gerubriceerd
  6. zijn gerubriceerd
diversen
  1. rubriceer!
  2. rubriceert!
  3. gerubriceerd
  4. rubricerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze