Summary
Dutch
Detailed Synonyms for scheppen in Dutch
scheppen:
-
scheppen
maken; scheppen; in het leven roepen-
in het leven roepen verb (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)
-
scheppen
-
scheppen
-
scheppen
– het maken, laten ontstaan 1 -
scheppen
– het met een schep verplaatsen 1
Conjugations for scheppen:
o.t.t.
- schep
- schept
- schept
- scheppen
- scheppen
- scheppen
o.v.t.
- schepte
- schepte
- schepte
- schepten
- schepten
- schepten
v.t.t.
- heb geschept
- hebt geschept
- heeft geschept
- hebben geschept
- hebben geschept
- hebben geschept
v.v.t.
- had geschept
- had geschept
- had geschept
- hadden geschept
- hadden geschept
- hadden geschept
o.t.t.t.
- zal scheppen
- zult scheppen
- zal scheppen
- zullen scheppen
- zullen scheppen
- zullen scheppen
o.v.t.t.
- zou scheppen
- zou scheppen
- zou scheppen
- zouden scheppen
- zouden scheppen
- zouden scheppen
en verder
- ben geschept
- bent geschept
- is geschept
- zijn geschept
- zijn geschept
- zijn geschept
diversen
- schep!
- schept!
- geschept
- scheppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het scheppen
-
de scheppen
Related Words for "scheppen":
Alternate Synonyms for "scheppen":
Related Definitions for "scheppen":
scheppen form of schep:
-
de schep
-
de schep
– hoeveelheid die je met een schep kunt scheppen 1 -
de schep
– voorwerp dat bestaat uit een steel met een blad 1