Dutch
Detailed Synonyms for spalken in Dutch
spalken:
-
spalken
Conjugations for spalken:
o.t.t.
- spalk
- spalkt
- spalkt
- spalken
- spalken
- spalken
o.v.t.
- spalkte
- spalkte
- spalkte
- spalkten
- spalkten
- spalkten
v.t.t.
- heb gespalkt
- hebt gespalkt
- heeft gespalkt
- hebben gespalkt
- hebben gespalkt
- hebben gespalkt
v.v.t.
- had gespalkt
- had gespalkt
- had gespalkt
- hadden gespalkt
- hadden gespalkt
- hadden gespalkt
o.t.t.t.
- zal spalken
- zult spalken
- zal spalken
- zullen spalken
- zullen spalken
- zullen spalken
o.v.t.t.
- zou spalken
- zou spalken
- zou spalken
- zouden spalken
- zouden spalken
- zouden spalken
en verder
- ben gespalkt
- bent gespalkt
- is gespalkt
- zijn gespalkt
- zijn gespalkt
- zijn gespalkt
diversen
- spalk!
- spalkt!
- gespalkt
- spalkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze