Dutch
Detailed Synonyms for tegensputteren in Dutch
tegensputteren:
tegensputteren verb (sputter tegen, sputtert tegen, sputterde tegen, sputterden tegen, tegengesputterd)
-
tegensputteren
protesteren; sputteren; tegensputteren; tegenpruttelen-
tegensputteren verb (sputter tegen, sputtert tegen, sputterde tegen, sputterden tegen, tegengesputterd)
-
tegenpruttelen verb (pruttel tegen, pruttelt tegen, pruttelde tegen, pruttelden tegen, tegengeprutteld)
Conjugations for tegensputteren:
o.t.t.
- sputter tegen
- sputtert tegen
- sputtert tegen
- sputteren tegen
- sputteren tegen
- sputteren tegen
o.v.t.
- sputterde tegen
- sputterde tegen
- sputterde tegen
- sputterden tegen
- sputterden tegen
- sputterden tegen
v.t.t.
- heb tegengesputterd
- hebt tegengesputterd
- heeft tegengesputterd
- hebben tegengesputterd
- hebben tegengesputterd
- hebben tegengesputterd
v.v.t.
- had tegengesputterd
- had tegengesputterd
- had tegengesputterd
- hadden tegengesputterd
- hadden tegengesputterd
- hadden tegengesputterd
o.t.t.t.
- zal tegensputteren
- zult tegensputteren
- zal tegensputteren
- zullen tegensputteren
- zullen tegensputteren
- zullen tegensputteren
o.v.t.t.
- zou tegensputteren
- zou tegensputteren
- zou tegensputteren
- zouden tegensputteren
- zouden tegensputteren
- zouden tegensputteren
en verder
- ben tegengesputterd
- bent tegengesputterd
- is tegengesputterd
- zijn tegengesputterd
- zijn tegengesputterd
- zijn tegengesputterd
diversen
- sputter tegen!
- sputtert tegen!
- tegengesputterd
- tegensputterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze