Dutch
Detailed Synonyms for uitbalanceren in Dutch
uitbalanceren:
uitbalanceren verb (balanceer uit, balanceert uit, balanceerde uit, balanceerden uit, uitgebalanceerd)
-
uitbalanceren
uitbalanceren; richten; uitlijnen-
uitbalanceren verb (balanceer uit, balanceert uit, balanceerde uit, balanceerden uit, uitgebalanceerd)
-
-
uitbalanceren
balanceren; in evenwicht brengen; uitbalanceren-
in evenwicht brengen verb (breng in evenwicht, brengt in evenwicht, bracht in evenwicht, brachten in evenwicht, in evenwicht gebracht)
-
uitbalanceren verb (balanceer uit, balanceert uit, balanceerde uit, balanceerden uit, uitgebalanceerd)
Conjugations for uitbalanceren:
o.t.t.
- balanceer uit
- balanceert uit
- balanceert uit
- balanceren uit
- balanceren uit
- balanceren uit
o.v.t.
- balanceerde uit
- balanceerde uit
- balanceerde uit
- balanceerden uit
- balanceerden uit
- balanceerden uit
v.t.t.
- heb uitgebalanceerd
- hebt uitgebalanceerd
- heeft uitgebalanceerd
- hebben uitgebalanceerd
- hebben uitgebalanceerd
- hebben uitgebalanceerd
v.v.t.
- had uitgebalanceerd
- had uitgebalanceerd
- had uitgebalanceerd
- hadden uitgebalanceerd
- hadden uitgebalanceerd
- hadden uitgebalanceerd
o.t.t.t.
- zal uitbalanceren
- zult uitbalanceren
- zal uitbalanceren
- zullen uitbalanceren
- zullen uitbalanceren
- zullen uitbalanceren
o.v.t.t.
- zou uitbalanceren
- zou uitbalanceren
- zou uitbalanceren
- zouden uitbalanceren
- zouden uitbalanceren
- zouden uitbalanceren
en verder
- ben uitgebalanceerd
- bent uitgebalanceerd
- is uitgebalanceerd
- zijn uitgebalanceerd
- zijn uitgebalanceerd
- zijn uitgebalanceerd
diversen
- balanceer uit!
- balanceert uit!
- uitgebalanceerd
- uitbalancerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze