Summary
Dutch Synonyms: more detail...
-
vastleggen:
- boeken; noteren; vastleggen; registreren; opschrijven; optekenen; aan een touw vastleggen; contracteren; bevestigen; vastmaken; verzekeren; verbinden; vastzetten; vastbinden; reserveren; reis boeken; bespreken; aanleggen; aanmeren; meren; vastmeren; afmeren; vastketenen; vastkluisteren; geld vastleggen
Dutch
Detailed Synonyms for vastleggen in Dutch
vastleggen:
-
vastleggen
-
vastleggen
-
vastleggen
-
vastleggen
-
vastleggen
-
vastleggen
-
vastleggen
vastleggen; vastketenen; vastkluisteren-
vastkluisteren verb (kluister vast, kluistert vast, kluisterde vast, kluisterden vast, vastgekluisterd)
-
vastleggen
-
vastleggen
– opschrijven of op een andere manier blijvend opnemen 1
Conjugations for vastleggen:
o.t.t.
- leg vast
- legt vast
- legt vast
- leggen vast
- leggen vast
- leggen vast
o.v.t.
- legde vast
- legde vast
- legde vast
- legden vast
- legden vast
- legden vast
v.t.t.
- heb vastgelegd
- hebt vastgelegd
- heeft vastgelegd
- hebben vastgelegd
- hebben vastgelegd
- hebben vastgelegd
v.v.t.
- had vastgelegd
- had vastgelegd
- had vastgelegd
- hadden vastgelegd
- hadden vastgelegd
- hadden vastgelegd
o.t.t.t.
- zal vastleggen
- zult vastleggen
- zal vastleggen
- zullen vastleggen
- zullen vastleggen
- zullen vastleggen
o.v.t.t.
- zou vastleggen
- zou vastleggen
- zou vastleggen
- zouden vastleggen
- zouden vastleggen
- zouden vastleggen
en verder
- ben vastgelegd
- bent vastgelegd
- is vastgelegd
- zijn vastgelegd
- zijn vastgelegd
- zijn vastgelegd
diversen
- leg vast!
- legt vast!
- vastgelegd
- vastleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze