Dutch

Detailed Synonyms for waarschuwen in Dutch

waarschuwen:

waarschuwen verb (waarschuw, waarschuwt, waarschuwde, waarschuwden, gewaarschuwd)

  1. waarschuwen
    waarschuwen; berispen; manen; vermanen; terechtwijzen
    • waarschuwen verb (waarschuw, waarschuwt, waarschuwde, waarschuwden, gewaarschuwd)
    • berispen verb (berisp, berispt, berispte, berispten, berispt)
    • manen verb (maan, maant, maande, maanden, gemaand)
    • vermanen verb (vermaan, vermaant, vermaande, vermaanden, vermaand)
    • terechtwijzen verb (wijs terecht, wijst terecht, wees terecht, wezen terecht, terechtgewezen)
  2. waarschuwen
    informeren; op de hoogte brengen; verwittigen; waarschuwen; van iets in kennis stellen; tippen; inlichten
    • informeren verb (informeer, informeert, informeerde, informeerden, geïnformeerd)
    • verwittigen verb (verwittig, verwittigt, verwittigde, verwittigden, verwittigd)
    • waarschuwen verb (waarschuw, waarschuwt, waarschuwde, waarschuwden, gewaarschuwd)
    • van iets in kennis stellen verb (stel van iets in kennis, stelt van iets in kennis, stelde van iets in kennis, stelden van iets in kennis, van iets in kennis gesteld)
    • tippen verb (tip, tipt, tipte, tipten, getipt)
    • inlichten verb (licht in, lichtte in, lichtten in, ingelicht)
  3. waarschuwen
    waarschuwen
    • waarschuwen verb (waarschuw, waarschuwt, waarschuwde, waarschuwden, gewaarschuwd)
  4. waarschuwen
    – op de hoogte brengen 1
    waarschuwen
    – op de hoogte brengen 1
    • waarschuwen verb (waarschuw, waarschuwt, waarschuwde, waarschuwden, gewaarschuwd)
      • wilt u me waarschuwen als het tijd is?1
  5. waarschuwen
    – wijzen op mogelijk gevaar of schade 1
    waarschuwen
    – wijzen op mogelijk gevaar of schade 1
    • waarschuwen verb (waarschuw, waarschuwt, waarschuwde, waarschuwden, gewaarschuwd)
      • ik waarschuwde hem voor die ruziemaker1

Conjugations for waarschuwen:

o.t.t.
  1. waarschuw
  2. waarschuwt
  3. waarschuwt
  4. waarschuwen
  5. waarschuwen
  6. waarschuwen
o.v.t.
  1. waarschuwde
  2. waarschuwde
  3. waarschuwde
  4. waarschuwden
  5. waarschuwden
  6. waarschuwden
v.t.t.
  1. heb gewaarschuwd
  2. hebt gewaarschuwd
  3. heeft gewaarschuwd
  4. hebben gewaarschuwd
  5. hebben gewaarschuwd
  6. hebben gewaarschuwd
v.v.t.
  1. had gewaarschuwd
  2. had gewaarschuwd
  3. had gewaarschuwd
  4. hadden gewaarschuwd
  5. hadden gewaarschuwd
  6. hadden gewaarschuwd
o.t.t.t.
  1. zal waarschuwen
  2. zult waarschuwen
  3. zal waarschuwen
  4. zullen waarschuwen
  5. zullen waarschuwen
  6. zullen waarschuwen
o.v.t.t.
  1. zou waarschuwen
  2. zou waarschuwen
  3. zou waarschuwen
  4. zouden waarschuwen
  5. zouden waarschuwen
  6. zouden waarschuwen
diversen
  1. waarschuw!
  2. waarschuwt!
  3. gewaarschuwd
  4. waarschuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Definitions for "waarschuwen":

  1. op de hoogte brengen1
    • wilt u me waarschuwen als het tijd is?1
  2. wijzen op mogelijk gevaar of schade1
    • ik waarschuwde hem voor die ruziemaker1