Dutch
Detailed Synonyms for weerleggen in Dutch
weerleggen:
-
weerleggen
Conjugations for weerleggen:
o.t.t.
- weerleg
- weerlegt
- weerlegt
- weerleggen
- weerleggen
- weerleggen
o.v.t.
- weerlegde
- weerlegde
- weerlegde
- weerlegden
- weerlegden
- weerlegden
v.t.t.
- heb weerlegd
- hebt weerlegd
- heeft weerlegd
- hebben weerlegd
- hebben weerlegd
- hebben weerlegd
v.v.t.
- had weerlegd
- had weerlegd
- had weerlegd
- hadden weerlegd
- hadden weerlegd
- hadden weerlegd
o.t.t.t.
- zal weerleggen
- zult weerleggen
- zal weerleggen
- zullen weerleggen
- zullen weerleggen
- zullen weerleggen
o.v.t.t.
- zou weerleggen
- zou weerleggen
- zou weerleggen
- zouden weerleggen
- zouden weerleggen
- zouden weerleggen
diversen
- weerleg!
- weerlegt!
- weerlegd
- weerleggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze