Dutch

Detailed Translations for kruis from Dutch to Swedish

kruis:

kruis [het ~] nomen

  1. het kruis (kruisvorm)
  2. het kruis (gebaar na gebed)
  3. het kruis (edele delen)
  4. het kruis (kwel; droefenis; ongeluk; )

Translation Matrix for kruis:

NounRelated TranslationsOther Translations
form som ett kors kruis; kruisvorm
förstämning droefenis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart
kors teken gebaar na gebed; kruis
missmod droefenis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart
modfälldhet droefenis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart ontmoediging
modstulenhet droefenis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart
nedslagenhet droefenis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart ontmoediging
vitala delar edele delen; kruis

Related Words for "kruis":


Wiktionary Translations for kruis:


Cross Translation:
FromToVia
kruis kors; kryss cross — geometrical figure
kruis kors cross — wooden post with a perpendicular beam, used for crucifixion
kruis korstecken; kors cross — gesture made by Christians
kruis skrev crotch — area of a person’s body
kruis kors dagger — a text character
kruis krona heads — side of coin
kruis korsförtecken sharp — sign for a sharp note on the staff
kruis plus; kors; kryss KreuzSymbol
kruis kors KreuzMarterpfahl mit einem Querbalken in der Antike
kruis kors KreuzMusik: Zeichen zur Erhöhung eines Tones um einen Halbton
kruis kors Kreuzumgangssprachlich: Bereich des Rückens
kruis kors croix — antiq|fr sorte de gibet où l’on attachait, dans l’antiquité, certains criminels.
kruis gaffel; grep fourchette — Ustensile de table

kruis form of kruisen:

kruisen verb (kruis, kruist, kruiste, kruisten, gekruist)

  1. kruisen (een kruis slaan)
    göra korstecken
  2. kruisen (tegen de wind in varen; laveren)
    slå emot vinden
    • slå emot vinden verb (slår emot vinden, slog emot vinden, slagit emot vinden)

Conjugations for kruisen:

o.t.t.
  1. kruis
  2. kruist
  3. kruist
  4. kruisen
  5. kruisen
  6. kruisen
o.v.t.
  1. kruiste
  2. kruiste
  3. kruiste
  4. kruisten
  5. kruisten
  6. kruisten
v.t.t.
  1. heb gekruist
  2. hebt gekruist
  3. heeft gekruist
  4. hebben gekruist
  5. hebben gekruist
  6. hebben gekruist
v.v.t.
  1. had gekruist
  2. had gekruist
  3. had gekruist
  4. hadden gekruist
  5. hadden gekruist
  6. hadden gekruist
o.t.t.t.
  1. zal kruisen
  2. zult kruisen
  3. zal kruisen
  4. zullen kruisen
  5. zullen kruisen
  6. zullen kruisen
o.v.t.t.
  1. zou kruisen
  2. zou kruisen
  3. zou kruisen
  4. zouden kruisen
  5. zouden kruisen
  6. zouden kruisen
en verder
  1. ben gekruist
  2. bent gekruist
  3. is gekruist
  4. zijn gekruist
  5. zijn gekruist
  6. zijn gekruist
diversen
  1. kruis!
  2. kruist!
  3. gekruist
  4. kruisend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kruisen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
göra korstecken een kruis slaan; kruisen
slå emot vinden kruisen; laveren; tegen de wind in varen

Related Words for "kruisen":


Wiktionary Translations for kruisen:


Cross Translation:
FromToVia
kruisen korsa cross — travel in a direction or path that will intersect with that another
kruisen korsa kreuzenBiologie: Tiere oder Pflanzen verschiedener Art, Rasse, Gattung oder Sorte zur Paarung bzw. geschlechtlichen Vereinigung bringen

External Machine Translations:

Related Translations for kruis