Summary
Dutch
Detailed Translations for aangeroepen from Dutch to Swedish
aangeroepen:
Translation Matrix for aangeroepen:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
kallad | aangeroepen | geheten; genaamd; toegeroepen |
kallat | aangeroepen | alias; bijgenaamd; getiteld; toegeroepen; zogeheten; zogenaamd; zogenoemde |
Related Words for "aangeroepen":
aanroepen:
Conjugations for aanroepen:
o.t.t.
- roep aan
- roept aan
- roept aan
- roepen aan
- roepen aan
- roepen aan
o.v.t.
- riep aan
- riep aan
- riep aan
- riepen aan
- riepen aan
- riepen aan
v.t.t.
- heb aangeroepen
- hebt aangeroepen
- heeft aangeroepen
- hebben aangeroepen
- hebben aangeroepen
- hebben aangeroepen
v.v.t.
- had aangeroepen
- had aangeroepen
- had aangeroepen
- hadden aangeroepen
- hadden aangeroepen
- hadden aangeroepen
o.t.t.t.
- zal aanroepen
- zult aanroepen
- zal aanroepen
- zullen aanroepen
- zullen aanroepen
- zullen aanroepen
o.v.t.t.
- zou aanroepen
- zou aanroepen
- zou aanroepen
- zouden aanroepen
- zouden aanroepen
- zouden aanroepen
diversen
- roep aan!
- roept aan!
- aangeroepen
- aanroepende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanroepen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ropande | aanroepen; praaien | gegil; geschreeuw |
skrika | gillen; joelen; kreten; roepen; schreeuwen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
anropa | aanroepen; inroepen; inviteren; praaien | bidden; smeken; verzoeken; vragen |
anropa funktion | aanroepen | |
inropa | aanroepen; inroepen; inviteren | bijhalen |
kalla på | aanroepen; praaien | aanmanen; aanmanen tot een verplichting; manen; sommeren |
ringa upp | aanroepen; bellen | kiezen |
ropa | aanroepen; praaien | blaffen; brullen; bulderen; erbij halen; erbij roepen; roepen; schreeuwen |
ropa till | aanroepen; toeroepen | |
skrika | aanroepen; praaien | blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; fulmineren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; keffen; krijsen; razen; roepen; schreeuwen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitgieren; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen |
skrika åt | aanroepen; toeroepen | |
åkalla | aanroepen; inroepen; inviteren | inroepen |