Dutch
Detailed Translations for beëindigd from Dutch to Swedish
beëindigd:
-
beëindigd (verstreken; verlopen; vervallen; voorbij)
-
beëindigd (voltooid; klaar; over; afgelopen; gereed; uit; gedaan; af; gepleegd; geëindigd; voorbij)
färdigt; avslutad; fullständig; fullständigt-
färdigt adj
-
avslutad adj
-
fullständig adj
-
fullständigt adj
-
-
beëindigd (volbracht; gedaan; gereed; klaar; af)
Translation Matrix for beëindigd:
beëindigen:
-
beëindigen (een einde maken aan; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen)
-
beëindigen (voltooien; completeren; afronden; afmaken; afwerken; klaarmaken; volbrengen; volmaken; een einde maken aan; afkrijgen; klaarkrijgen)
-
beëindigen (verbreken; afbreken; ontbinden; opheffen; stukmaken; verbrijzelen; forceren)
-
beëindigen
Conjugations for beëindigen:
o.t.t.
- beëindig
- beëindigt
- beëindigt
- beëindigen
- beëindigen
- beëindigen
o.v.t.
- beëindigde
- beëindigde
- beëindigde
- beëindigden
- beëindigden
- beëindigden
v.t.t.
- heb beëindigd
- hebt beëindigd
- heeft beëindigd
- hebben beëindigd
- hebben beëindigd
- hebben beëindigd
v.v.t.
- had beëindigd
- had beëindigd
- had beëindigd
- hadden beëindigd
- hadden beëindigd
- hadden beëindigd
o.t.t.t.
- zal beëindigen
- zult beëindigen
- zal beëindigen
- zullen beëindigen
- zullen beëindigen
- zullen beëindigen
o.v.t.t.
- zou beëindigen
- zou beëindigen
- zou beëindigen
- zouden beëindigen
- zouden beëindigen
- zouden beëindigen
diversen
- beëindig!
- beëindigt!
- beëindigd
- beëindigende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for beëindigen:
Wiktionary Translations for beëindigen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beëindigen | → abortera | ↔ abort — to cause a premature termination |
• beëindigen | → avsluta | ↔ close — put an end to |
• beëindigen | → sluta | ↔ end — transitive: finish, terminate (something) |
• beëindigen | → avsluta; gå i mål; fullfölja; slutföra | ↔ finish — to complete |
• beëindigen | → stoppa; avbryta | ↔ stop — cause (something) to come to an end |
• beëindigen | → fullborda; avslutas | ↔ achever — finir une chose commencer. |
• beëindigen | → upphöra; fullborda; ända | ↔ cesser — Discontinuer, arrêter, finir, interrompre, terminer. |
• beëindigen | → sluta; fullborda; ända | ↔ finir — achever, terminer, arriver à échéance, cesser, finaliser. |
• beëindigen | → fullborda; ända | ↔ terminer — borner, limiter. |