Dutch
Detailed Translations for inkapselen from Dutch to Swedish
inkapselen:
-
inkapselen (van afsluitende laag voorzien)
-
inkapselen (beperken; limiteren; inperken; indammen)
-
inkapselen
Conjugations for inkapselen:
o.t.t.
- kapsel in
- kapselt in
- kapselt in
- kapselen in
- kapselen in
- kapselen in
o.v.t.
- kapselde in
- kapselde in
- kapselde in
- kapselden in
- kapselden in
- kapselden in
v.t.t.
- heb ingekapseld
- hebt ingekapseld
- heeft ingekapseld
- hebben ingekapseld
- hebben ingekapseld
- hebben ingekapseld
v.v.t.
- had ingekapseld
- had ingekapseld
- had ingekapseld
- hadden ingekapseld
- hadden ingekapseld
- hadden ingekapseld
o.t.t.t.
- zal inkapselen
- zult inkapselen
- zal inkapselen
- zullen inkapselen
- zullen inkapselen
- zullen inkapselen
o.v.t.t.
- zou inkapselen
- zou inkapselen
- zou inkapselen
- zouden inkapselen
- zouden inkapselen
- zouden inkapselen
en verder
- ben ingekapseld
- bent ingekapseld
- is ingekapseld
- zijn ingekapseld
- zijn ingekapseld
- zijn ingekapseld
diversen
- kapsel in!
- kapselt in!
- ingekapseld
- inkapselend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inkapselen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
begränsa | beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren | afbakenen; afgrenzen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; dempen; inperken; matigen; omlijnen; temperen; van grenzen voorzien; zich matigen |
försegla | inkapselen; van afsluitende laag voorzien | bezegelen; van zegel voorzien; verzegelen |
inskränka | beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren | beknotten; beperken; dempen; inperken; matigen; temperen; zich matigen |
kapsla in | inkapselen |