Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. inkapselen:


Dutch

Detailed Translations for inkapselen from Dutch to Swedish

inkapselen:

inkapselen verb (kapsel in, kapselt in, kapselde in, kapselden in, ingekapseld)

  1. inkapselen (van afsluitende laag voorzien)
    försegla
    • försegla verb (förseglar, förseglade, förseglat)
  2. inkapselen (beperken; limiteren; inperken; indammen)
    begränsa; inskränka
    • begränsa verb (begränsar, begränsade, begränsat)
    • inskränka verb (inskränker, inskränkte, inskränkt)
  3. inkapselen

Conjugations for inkapselen:

o.t.t.
  1. kapsel in
  2. kapselt in
  3. kapselt in
  4. kapselen in
  5. kapselen in
  6. kapselen in
o.v.t.
  1. kapselde in
  2. kapselde in
  3. kapselde in
  4. kapselden in
  5. kapselden in
  6. kapselden in
v.t.t.
  1. heb ingekapseld
  2. hebt ingekapseld
  3. heeft ingekapseld
  4. hebben ingekapseld
  5. hebben ingekapseld
  6. hebben ingekapseld
v.v.t.
  1. had ingekapseld
  2. had ingekapseld
  3. had ingekapseld
  4. hadden ingekapseld
  5. hadden ingekapseld
  6. hadden ingekapseld
o.t.t.t.
  1. zal inkapselen
  2. zult inkapselen
  3. zal inkapselen
  4. zullen inkapselen
  5. zullen inkapselen
  6. zullen inkapselen
o.v.t.t.
  1. zou inkapselen
  2. zou inkapselen
  3. zou inkapselen
  4. zouden inkapselen
  5. zouden inkapselen
  6. zouden inkapselen
en verder
  1. ben ingekapseld
  2. bent ingekapseld
  3. is ingekapseld
  4. zijn ingekapseld
  5. zijn ingekapseld
  6. zijn ingekapseld
diversen
  1. kapsel in!
  2. kapselt in!
  3. ingekapseld
  4. inkapselend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inkapselen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
begränsa beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren afbakenen; afgrenzen; afpalen; afzetten; begrenzen; beknotten; beperken; dempen; inperken; matigen; omlijnen; temperen; van grenzen voorzien; zich matigen
försegla inkapselen; van afsluitende laag voorzien bezegelen; van zegel voorzien; verzegelen
inskränka beperken; indammen; inkapselen; inperken; limiteren beknotten; beperken; dempen; inperken; matigen; temperen; zich matigen
kapsla in inkapselen