Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. inkoop:
  2. inkopen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for inkoop from Dutch to Swedish

inkoop:

inkoop [de ~ (m)] nomen

  1. de inkoop
    inköp; köp; förvärv

Translation Matrix for inkoop:

NounRelated TranslationsOther Translations
förvärv inkoop aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving
inköp inkoop aankoop; aanschaf; acquisitie; afname; koop; kopen; verkrijging; verwerving
köp inkoop aangekochte; aankoop; aanschaf; aanwinst; acquisitie; afname; afpingelarij; boodschap; knibbelarij; koop; kopen; verkrijging; verwerving

Wiktionary Translations for inkoop:


Cross Translation:
FromToVia
inkoop anskaffning; inköp BeschaffungBetriebswirtschaftslehre: neben der Produktion und dem Absatz die dritte betriebliche Grundfunktion; Grundvorgang des Besorgens von Roh-, Hilfs- und Betriebsstoffen sowie von Dienstleistungen für die Produktion von Gütern
inkoop anskaffning; inköp; köp; ackvisition; förvärv acquisitionaction d’acquérir.
inkoop anskaffning; inköp; köp empletteemploi, choix.
inkoop anskaffning; inköp; köp; marknad; torg; krambod marchélieu public où l’on vendre les choses nécessaires pour la subsistance et pour les différents besoins de la vie.

inkopen:

inkopen verb (koop in, koopt in, kocht in, kochten in, ingekocht)

  1. inkopen (winkelen; boodschappen doen; inslaan; inkopen doen)
    gå och handla; åka och handla
    • gå och handla verb (går och handlar, gick och handlade, gått och handlat)
    • åka och handla verb (åker och handla, åkte och handla, åkt och handla)

Conjugations for inkopen:

o.t.t.
  1. koop in
  2. koopt in
  3. koopt in
  4. kopen in
  5. kopen in
  6. kopen in
o.v.t.
  1. kocht in
  2. kocht in
  3. kocht in
  4. kochten in
  5. kochten in
  6. kochten in
v.t.t.
  1. heb ingekocht
  2. hebt ingekocht
  3. heeft ingekocht
  4. hebben ingekocht
  5. hebben ingekocht
  6. hebben ingekocht
v.v.t.
  1. had ingekocht
  2. had ingekocht
  3. had ingekocht
  4. hadden ingekocht
  5. hadden ingekocht
  6. hadden ingekocht
o.t.t.t.
  1. zal inkopen
  2. zult inkopen
  3. zal inkopen
  4. zullen inkopen
  5. zullen inkopen
  6. zullen inkopen
o.v.t.t.
  1. zou inkopen
  2. zou inkopen
  3. zou inkopen
  4. zouden inkopen
  5. zouden inkopen
  6. zouden inkopen
diversen
  1. koop in!
  2. koopt in!
  3. ingekocht
  4. inkopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for inkopen:

NounRelated TranslationsOther Translations
- boodschappen
VerbRelated TranslationsOther Translations
gå och handla boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen
åka och handla boodschappen doen; inkopen; inkopen doen; inslaan; winkelen

Wiktionary Translations for inkopen:


Cross Translation:
FromToVia
inkopen anskaffa; köpa acheter — Tous sens
inkopen anskaffa; köpa; förvärva acquérir — Devenir possesseur par le travail, par l’achat, par l’échange, par contrat ou alors par... (Sens général).

Related Translations for inkoop