Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. inrichten:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for inrichten from Dutch to Swedish

inrichten:

inrichten verb (richt in, richtte in, richtten in, ingericht)

  1. inrichten (installeren)
    ordna; installera; anordna; arrangera; ställa till med
    • ordna verb (ordnar, ordnade, ordnat)
    • installera verb (installerar, installerade, installerat)
    • anordna verb (anordnar, anordnade, anordnat)
    • arrangera verb (arrangerar, arrangerade, arrangerat)
    • ställa till med verb (ställer till med, ställde till med, ställt till med)
  2. inrichten (meubileren)
    möblera
    • möblera verb (möblerar, möblerade, möblerat)
  3. inrichten
    tillhandahålla
    • tillhandahålla verb (tillhandahåller, tillhandahöll, tillhandahållit)

Conjugations for inrichten:

o.t.t.
  1. richt in
  2. richt in
  3. richt in
  4. richten in
  5. richten in
  6. richten in
o.v.t.
  1. richtte in
  2. richtte in
  3. richtte in
  4. richtten in
  5. richtten in
  6. richtten in
v.t.t.
  1. heb ingericht
  2. hebt ingericht
  3. heeft ingericht
  4. hebben ingericht
  5. hebben ingericht
  6. hebben ingericht
v.v.t.
  1. had ingericht
  2. had ingericht
  3. had ingericht
  4. hadden ingericht
  5. hadden ingericht
  6. hadden ingericht
o.t.t.t.
  1. zal inrichten
  2. zult inrichten
  3. zal inrichten
  4. zullen inrichten
  5. zullen inrichten
  6. zullen inrichten
o.v.t.t.
  1. zou inrichten
  2. zou inrichten
  3. zou inrichten
  4. zouden inrichten
  5. zouden inrichten
  6. zouden inrichten
en verder
  1. is ingericht
diversen
  1. richt in!
  2. richt in!
  3. ingericht
  4. inrichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inrichten [znw.] nomen

  1. inrichten (woninginrichting; inrichting; woningdecoratie)
    inredning; möblering

Translation Matrix for inrichten:

NounRelated TranslationsOther Translations
anordna achterban
inredning inrichten; inrichting; woningdecoratie; woninginrichting
möblering inrichten; inrichting; woningdecoratie; woninginrichting ameublement; meubelen; meubels; meubilair; meubilering
VerbRelated TranslationsOther Translations
anordna inrichten; installeren arrangeren; een regeling treffen; een schikking treffen; een vergelijk treffen; iets op touw zetten; regelen
arrangera inrichten; installeren arrangeren; iets op touw zetten; instrumenteren; orkestreren; regelen
installera inrichten; installeren aanstellen; benoemen; inaugureren; inhuldigen; installeren; inwijden; plechtig bevestigen
möblera inrichten; meubileren
ordna inrichten; installeren afspreken; archiveren; arrangeren; bedisselen; bevelen; bewaren; classificeren; dicteren; gebieden; gelasten; iets op touw zetten; iets regelen; in het gelid stellen; op orde brengen; opbergen; opslaan; ordenen; rangeren; rangordenen; rangschikken; rechtmaken; regelen; reglementeren; scharen; schiften; schikken; sorteren; uitzoeken; voorschrijven
ställa till med inrichten; installeren
tillhandahålla inrichten bevoorraden; verschaffen; verstrekken

Wiktionary Translations for inrichten:


Cross Translation:
FromToVia
inrichten inreda réglertirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé.

Related Translations for inrichten