Summary
Dutch
Detailed Translations for liet from Dutch to Swedish
liet form of laten:
-
laten (toestaan; permitteren; toelaten; duren; toestemmen; goedkeuren; gunnen; inwilligen; vergunnen; dulden; goedvinden)
Conjugations for laten:
o.t.t.
- laat
- laat
- laat
- laten
- laten
- laten
o.v.t.
- liet
- liet
- liet
- lieten
- lieten
- lieten
v.t.t.
- heb gelaten
- hebt gelaten
- heeft gelaten
- hebben gelaten
- hebben gelaten
- hebben gelaten
v.v.t.
- had gelaten
- had gelaten
- had gelaten
- hadden gelaten
- hadden gelaten
- hadden gelaten
o.t.t.t.
- zal laten
- zult laten
- zal laten
- zullen laten
- zullen laten
- zullen laten
o.v.t.t.
- zou laten
- zou laten
- zou laten
- zouden laten
- zouden laten
- zouden laten
en verder
- ben gelaten
- bent gelaten
- is gelaten
- zijn gelaten
- zijn gelaten
- zijn gelaten
diversen
- laat!
- laat!
- gelaten
- latend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for laten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
tillåta | dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen | akkoord gaan; goed vinden; gunnen; gunst verlenen; instemmen; permitteren; toekennen; toestaan; toestemmen; vergunnen; verlenen; veroorloven |
- | doen |
Related Words for "laten":
Synonyms for "laten":
Antonyms for "laten":
Related Definitions for "laten":
Wiktionary Translations for laten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• laten | → rapa | ↔ belch — expel gas from the stomach through the mouth |
• laten | → få | ↔ get — cause to do |
• laten | → kvar; lämna | ↔ leave — To cause to remain as available, not take away, refrain from depleting |
• laten | → kvarlåta; lämna | ↔ leave — To transfer possession after death |
• laten | → låta | ↔ let — to allow |
• laten | → låta | ↔ lassen — veranlassen, machen, dass etwas geschieht |
• laten | → låta; lämna | ↔ lassen — etwas nicht tun |
• laten | → låta | ↔ lassen — etwas zu tun ermöglichen, erlauben, dulden, hinnehmen |
• laten | → kräkas; spy | ↔ rendre — remettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir. |